Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser is gehoord via een videoverbinding. Eiser is bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is voor het belang van de openbare orde omdat er concrete aanwijzingen zijn dat eiser valt onder de werkingssfeer van de Dublinverordeningen er een significant risico bestaat op onderduiken. Verweerder heeft als zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3j. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
Als lichte grondenheeft verweerder in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de bewaringsmaatregel van meet af aan onrechtmatig is, omdat hij bij een eerdere maatregel van bewaring al ruim zes weken in bewaring heeft verbleven. Aan eiser is immers op 8 september 2021 een maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vw. Deze is op 25 oktober 2021 opgeheven. Dit is volgens eiser op zichzelf al een overschrijding van de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening. Het stond verweerder daarom niet vrij eiser opnieuw in bewaring te stellen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam.Hieruit volgt, volgens eiser, dat de duur van de verschillende maatregelen die, ter uitvoering van hetzelfde overdrachtsbesluit, aan eiser zijn opgelegd bij elkaar opgeteld moet worden. Eiser heeft in totaal negen weken en vier dagen in bewaring doorgebracht. De maximale termijn waarbinnen eiser in bewaring mag worden gehouden is dan ook ruimschoots overschreden, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De maximale bewaringstermijn
4. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, duurt de bewaring zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht uit hoofde van deze verordening is uitgevoerd. Wanneer een persoon op grond van dit artikel in bewaring wordt gehouden, wordt de overdracht van de betrokkene van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig uitgevoerd als praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen zes weken vanaf de impliciete of expliciete aanvaarding van het overname- of terugnameverzoek door een andere lidstaat.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 24 september 2021 een verzoek om terugname heeft ingediend bij de Zwitserse autoriteiten en dat de Zwitserse autoriteiten dit verzoek op 28 september 2021 hebben geaccepteerd. Bij onherroepelijk besluit van 15 oktober 2021 (het overdrachtsbesluit) heeft verweerder bepaald dat eiser aan de autoriteiten van Zwitserland zal worden overgedragen.
6. De eerste bewaringsmaatregel is op 25 oktober 2021 opgeheven. Gerekend vanaf het terugnameakkoord van 28 september 2021 heeft deze maatregel dus drie weken en zes dagen geduurd. Dat is ruim binnen de maximale duur die in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening is voorgeschreven. Het betoog van eiser dat de huidige maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat eiser gedurende de eerste maatregel al langer dan zes weken in bewaring heeft doorgebracht, slaagt reeds daarom niet.
7. Aan eiser is op 20 januari 2022 opnieuw de maatregel van bewaring opgelegd. Ook aan deze maatregel lag het overdrachtsbesluit van 15 oktober 2021 ten grondslag, in welk verband de Zwitserse autoriteiten het terugnameverzoek van Nederland op 28 september 2021 hadden aanvaard. Dat betekent dat het terugnameverzoek aan de andere lidstaat is aanvaard vóórdat eiser in bewaring is gesteld. Deze situatie wordt niet door artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening geregeld nu deze bepaling uitsluitend ziet op de situatie waarin tijdens de bewaring het overname- of terugnameverzoek wordt aanvaard.
8. De vraag hoe de maximale duur van de bewaring, opgelegd op grond van artikel 28 Dublinverordening, moet worden berekend in de situatie dat het terug- of overnameverzoek vóór aanvang van de bewaring is aanvaard heeft het Hofin het arrest Amayrybeantwoord. Hieruit volgt dat de bewaring moet voldoen aan het in artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening genoemde beginsel dat de bewaring zo kort mogelijk duurt en niet langer dan de tijd die nodig is om de overdracht uit te voeren. Verweerder moet de overdrachtsprocedure zorgvuldig uitvoeren en de bewaring niet langer laten duren dan de termijn die voor deze overdrachtsprocedure noodzakelijk is. Dit wordt getoetst aan de hand van de concrete vereisten van die overdrachtsprocedure in elk afzonderlijk geval. Relevante factoren voor de vraag of de duur van de procedure gerechtvaardigd is, zijn met name het eventuele stilzitten van verweerder en de mate waarin de vreemdeling aan die duur heeft bijgedragen.Bovendien mag de vreemdeling niet in bewaring worden gehouden voor een periode die de duur van zes weken waarbinnen de overdracht kon worden uitgevoerd ruimschoots overschrijdt, nu de zeswekentermijn in beginsel volstaat om tot overdracht over te gaan.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is, ook wanneer de duur van beide maatregelen op grond van artikel 59a, van de Vw bij elkaar moet worden opgeteld, in dit geval geen sprake is van een ongerechtvaardigde overschrijding van de zeswekentermijn. De huidige maatregel duurt op het moment van het sluiten van het onderzoek ter zitting twee weken en zes dagen. Opgeteld heeft eiser in het kader van beide maatregelen dus zes weken en vijf dagen in bewaring verbleven. Dat is, in het licht van wat hiervoor onder 8 is overwogen, niet onaanvaardbaar lang. De rechtbank neemt daarbij allereerst in aanmerking dat verweerder na eisers inbewaringstelling op 20 januari 2022 niet heeft stilgezeten. Op 31 januari 2022 is voor eiser een vlucht geboekt en op 2 en 4 februari 2022 zijn met eiser vertrekgesprekken gevoerd. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser tijdens zowel de voorafgaande als de huidige maatregel heeft geweigerd een covid-test te ondergaan, waardoor de geplande overdrachten aan Zwitserland geen doorgang konden vinden. Eiser heeft daarmee zelf in belangrijke mate aan de duur van zijn bewaring bijgedragen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.