ECLI:NL:RBDHA:2022:13310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL20.20283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een asielaanvraag en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, die in 2014 naar Nederland is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser al in Bulgarije internationale bescherming heeft gekregen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en betoogd dat de situatie voor statushouders in Bulgarije is verslechterd, waardoor verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Bulgarije zodanig is veranderd dat dit het vertrouwen in de bescherming daar ondermijnt.

De rechtbank heeft ook de termijnoverschrijding van het indienen van het beroep beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn gemachtigde het bestreden besluit pas op 24 november 2020 heeft ontvangen, wat de rechtbank als verschoonbaar heeft aangemerkt. Hierdoor is het beroep ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verder overwogen dat, ondanks de sterke familiebanden van eiser in Nederland, de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser een sterkere band heeft met Bulgarije, gezien zijn internationale beschermingsstatus daar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet ambtshalve hoefde te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat de asielaanvraag als niet-ontvankelijk is afgewezen. Het beroep is ongegrond verklaard, en eiser kan een reguliere aanvraag indienen voor verblijf als gezinslid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20283

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard omdat aan eiser in Bulgarije internationale bescherming is verleend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep, samen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening (zaaknummer NL20.20284), op 26 januari 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 1] als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op 4 februari 2022 heropend en de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in het hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 19 oktober 2020 [1] . De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 14 februari 2022 het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat is beslist op zijn beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2022 opnieuw op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft op 6 mei 2022 een stuk ingediend.
Geen van partijen heeft desgevraagd verklaard een nadere zitting te wensen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1998 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij is in 2014 uit Syrië vertrokken om naar Nederland te komen. Eiser is echter in Bulgarije opgepakt. Op 9 december 2014 hebben de autoriteiten daar aan hem een internationale beschermingsstatus verleend. Vervolgens is hij naar Zweden vertrokken en heeft daar op 9 juli 2015 een verzoek om internationale bescherming ingediend. Na afwijzing van dit verzoek heeft eiser een tijd in Griekenland gewoond. Vandaar is hij op 12 oktober 2018 naar Libanon vertrokken. Via Turkije is eiser naar Nederland gereisd en hier heeft hij op 29 juni 2019 onderhavige asielaanvraag gedaan. Tijdens het gehoor van 10 november 2020 heeft eiser verklaard dat hij bij zijn familie in Nederland wil verblijven. In Nederland wonen eisers ouders, zijn tweelingzus en twee andere zussen met hun gezinnen. Zijn vriendin woont ook in Nederland.
De huidige procedure
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat Bulgarije al aan eiser een vluchtelingenstatus heeft toegekend. Omdat aan eiser in Bulgarije een verblijfsvergunning is verleend, neemt verweerder aan dat hij een sterkere band heeft met Bulgarije dan met Nederland.
Is het beroep ontvankelijk?
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep van eiser ontvankelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat het beroep te laat is ingesteld, nu de beroepstermijn op 20 november 2020 verliep en het beroepschrift op 24 november 2020 is ingediend. Eiser heeft echter aangevoerd dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat zijn gemachtigde, als gevolg van problemen met het faxapparaat, het bestreden besluit, dat is gedateerd op 13 november 2020, pas op 24 november 2020 - op haar verzoek - per e-mail heeft ontvangen. Ter onderbouwing van de gestelde problemen met het ontvangen van de fax heeft eiser informatie van een IT-deskundige overgelegd.
3.1
Hoewel de exacte oorzaak onduidelijk is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat eiser met de overgelegde informatie aannemelijk heeft gemaakt dat zijn gemachtigde het bestreden besluit van 13 november 2020 niet per fax heeft ontvangen. Als gevolg daarvan heeft eiser pas op 24 november 2020 beroep kunnen instellen. De rechtbank vindt de termijnoverschrijding verschoonbaar en het beroep ontvankelijk.
Kan ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Verweerder kan niet volstaan met een verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 16 december 2021 [2] omdat de situatie voor statushouders in Bulgarije sindsdien is verslechterd. Hij wijst op recente informatie uit het AIDA-rapport [3] van 23 februari 2022 over Bulgarije, waaruit blijkt dat de wet in Bulgarije is gewijzigd. De bepaling die voorzag in financiële steun voor huisvesting van statushouders voor een periode van maximaal zes maanden is afgeschaft. Dit heeft als gevolg dat statushouders niet langer het recht hebben op een verblijf van zes maanden in een opvangcentrum. Daarnaast blijkt uit informatie van het Bulgarian Helsinki Committee dat de situatie voor statushouders in Bulgarije schrijnend is.
4.1
De rechtbank stelt vast dat de Afdeling in zijn uitspraak van 16 december 2021 heeft geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In dat oordeel heeft de Afdeling informatie uit openbare bronnen betrokken, onder meer de AIDA-rapporten van 21 februari 2020 en 12 februari 2021. De Afdeling heeft geoordeeld dat de situatie in Bulgarije weliswaar wordt gekenmerkt door grote onzekerheid en een sterke verslechtering van de leefomstandigheden, maar dat op zichzelf onvoldoende is om de drempel te halen waarbij een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aannemelijk is gemaakt. Die drempel ligt namelijk hoog. Ook uit het door eiser genoemde AIDA-rapport blijkt volgens de rechtbank niet dat die drempel wordt gehaald, al blijkt daaruit dat de situatie onverminderd moeilijk is. De door eiser genoemde wetswijzing heeft overigens geen gevolgen voor eisers situatie bij een terugkeer naar Bulgarije, nu hem al in 2014 een beschermingsstatus is verleend. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in zijn geval ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgegaan.
Heeft eiser een sterkere band met Nederland dan met Bulgarije?
5. Eiser voert aan dat hij geen band heeft met Bulgarije. Hij is al lange tijd uit Bulgarije vertrokken en het is aannemelijk dat zijn vergunning is ingetrokken. De band met Nederland is veel sterker omdat zijn familie en vriendin hier wonen. Gelet op het bestaan van dit gezinsleven heeft eiser op grond van artikel 8 van het EVRM [4] het recht om in Nederland te blijven.
5.1
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie [5] van de Afdeling alleen al omdat een vreemdeling in een EU-lidstaat een internationale beschermingsstatus heeft, ervan kan worden uitgegaan dat hij een sterkere band heeft met deze lidstaat dan met Nederland. Verweerder heeft zich dus, ondanks dat eisers familie en vriendin in Nederland wonen, op het standpunt mogen stellen dat eiser een sterkere band heeft met Bulgarije dan met Nederland.
6. De rechtbank heeft de vraag opgeworpen of verweerder in deze procedure op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2022 [6] heeft moeten beoordelen of eiser recht heeft op verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM.
6.1
De rechtbank volgt verweerder dat hij in dit geval geen gebruik hoefde te maken van zijn bevoegdheid om ambtshalve, op grond van artikel 3.6b van het Vb, te toetsen aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft terecht gewezen op artikel 3.6a, tweede lid, van het Vb. Uit dat artikel blijkt immers dat verweerder niet ambtshalve hoeft te toetsen aan artikel 8 van het EVRM als de asielaanvraag, zoals hier het geval is, als niet-ontvankelijk wordt afgewezen. Uit de door verweerder aangehaalde wetsgeschiedenis [7] blijkt dat de ratio van de bepaling is dat het doortoetsen niet aangewezen is wanneer de inhoud van de aanvraag niet of in beperkte mate een rol speelt bij de afwijzing van de asielaanvraag. Gelet op de bewuste keuze die de wetgever hier heeft gemaakt, heeft verweerder ook niet op grond van de algemene bevoegdheid die artikel 3.6b van het Vb biedt, hoeven toetsen aan artikel 8 van het EVRM.
6.2
Zoals verweerder tijdens de procedure meerdere keren heeft aangegeven, kan eiser alsnog een reguliere aanvraag doen voor verblijf als familie of gezinslid. In die procedure zal verweerder moeten beoordelen of eiser op grond van artikel 8 van het EVRM bij zijn familie en/of vriendin in Nederland mag blijven.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Asylum Information Database: Country Report: Bulgaria, 2021 Update - February 2022.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie de uitspraak van 7 maart 2022 ECLI:NL:RVS:2022:669.
7.Zie Staatsblad 2015, 294, pagina 32.