ECLI:NL:RBDHA:2022:13310
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een asielaanvraag en het interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Bulgarije
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, die in 2014 naar Nederland is gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser al in Bulgarije internationale bescherming heeft gekregen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en betoogd dat de situatie voor statushouders in Bulgarije is verslechterd, waardoor verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie in Bulgarije zodanig is veranderd dat dit het vertrouwen in de bescherming daar ondermijnt.
De rechtbank heeft ook de termijnoverschrijding van het indienen van het beroep beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn gemachtigde het bestreden besluit pas op 24 november 2020 heeft ontvangen, wat de rechtbank als verschoonbaar heeft aangemerkt. Hierdoor is het beroep ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verder overwogen dat, ondanks de sterke familiebanden van eiser in Nederland, de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser een sterkere band heeft met Bulgarije, gezien zijn internationale beschermingsstatus daar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet ambtshalve hoefde te toetsen aan artikel 8 van het EVRM, omdat de asielaanvraag als niet-ontvankelijk is afgewezen. Het beroep is ongegrond verklaard, en eiser kan een reguliere aanvraag indienen voor verblijf als gezinslid.