ECLI:NL:RBDHA:2022:13308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL22.19167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse asielzoeker in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse asielzoeker, is opgelegd. Eiser had asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was afgewezen. Op 24 september 2022 werd hij strafrechtelijk aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld omdat hij geen rechtmatig verblijf had en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat er geen zicht was op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Afdeling waarin werd gesteld dat er sinds 2019 geen laissez-passers meer werden afgegeven door de Marokkaanse regering. Echter, de verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de situatie was veranderd en dat er van maart tot augustus 2022 elf laissez-passers waren afgegeven, wat leidde tot drie gedwongen vertrekken naar Marokko. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, aangezien er nu zicht was op uitzetting naar Marokko. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier I.F. Moison.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19167

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F.W. Verbaas, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de zitting bijgewoond via Teams.

Overwegingen

Feiten en voorgeschiedenis
1.
Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2000.
2. Eiser heeft op 23 februari 2022 asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is afgewezen en het beroep hiertegen is door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. [2] Eiser is op 24 september 2022 strafrechtelijk aangehouden. Omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland is eiser vervolgens in vreemdelingenbewaring gesteld.
De maatregel
3. Verweerder heeft aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, namelijk omdat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb [3] als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Het oordeel van de rechtbank
Verweerder heeft de maatregel kunnen opleggen
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de maatregel van bewaring op goede gronden heeft opgelegd. De beroepsgronden die eiser aanvoert hiertegen kunnen niet slagen. De rechtbank legt dit oordeel hierna toe.
Voldoende gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende gronden bestaan voor de conclusie dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In beroep heeft eiser zware grond 3c. en lichte grond 4c. en weliswaar betwist, maar ter zitting heeft eiser de beroepsgrond tegen zware grond 3c. laten vallen. Nu lichte grond 4e. niet is betwist, resteren er in ieder geval één zware grond en één lichte grond, wat voldoende is voor de conclusie dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en daarom voldoende is om hem in bewaring te stellen. De beroepsgrond gericht tegen de lichte grond 4c. behoeft daarom geen bespreking meer.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Hij wijst er op dat hij geen identiteitspapieren heeft en niet vrijwillig naar Marokko wil terugkeren. Hij verwijst hierbij naar de Afdelingsuitspraak van 2 april 2021 [4] waarin is geconstateerd dat er sinds 2019 geen laissez-passers meer worden afgegeven door de Marokkaanse regering. Ter zitting heeft verweerder echter toegelicht dat de situatie is gewijzigd. De Marokkaanse autoriteiten hebben namelijk van maart tot augustus 2022 elf laissez-passers afgegeven. Dit heeft geleid tot drie gevallen van gedwongen vertrek naar Marokko. Verder heeft verweerder toegelicht dat van de elf laissez-passers die zijn afgegeven, er zes zijn verstrekt aan ongedocumenteerden, zoals eiser. Daarbij hebben zij op 2 september 2022 van 110 vreemdelingen de Marokkaanse nationaliteit bevestigd. Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet langer worden staande gehouden dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko ontbreekt.
6.1
Eiser voert verder aan dat het in strijd is met het verdedigingsbeginsel dat verweerder de onderliggende stukken van de door hem genoemde cijfers met betrekking tot overdrachten aan Marokko niet heeft overgelegd. De rechtbank volgt eiser daarin niet. De rechtbank gaat er vanuit dat de door verweerder genoemde cijfers die verweerder met meerdere rechtbanken heeft gedeeld kloppen, en dat het niet overleggen van de onderliggende stukken eiser niet in zijn verdediging schaadt. Immers, eiser kan aan de hand van de genoemde cijfers betwisten dat er sprake is van een zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De enkele stelling namens eiser ter zitting dat dit niet uit deze cijfers kan worden geconcludeerd, is onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voluit: Vreemdelingenwet 2000.
2.Bij uitspraak van 18 mei 2022 met zaaknummer ECLI:NL:RBDHA:2022:4921.
3.Voluit: Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2021:689.