In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse asielzoeker, is opgelegd. Eiser had asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was afgewezen. Op 24 september 2022 werd hij strafrechtelijk aangehouden en in vreemdelingenbewaring gesteld omdat hij geen rechtmatig verblijf had en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat er geen zicht was op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Afdeling waarin werd gesteld dat er sinds 2019 geen laissez-passers meer werden afgegeven door de Marokkaanse regering. Echter, de verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de situatie was veranderd en dat er van maart tot augustus 2022 elf laissez-passers waren afgegeven, wat leidde tot drie gedwongen vertrekken naar Marokko. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, aangezien er nu zicht was op uitzetting naar Marokko. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier I.F. Moison.