ECLI:NL:RBDHA:2022:4921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
NL22.4240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Marokkaanse man, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een mondelinge zitting in Breda, waar de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. P.C.M. van Schijndel, en de verweerder door mr. F.M. van de Kamp.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het asielrelaas van de eiser als ongeloofwaardig had bestempeld. De eiser had ruim negen jaar in Europa verbleven zonder internationale bescherming aan te vragen, voordat hij op 23 februari 2022 in Nederland asiel aanvroeg. De rechtbank merkte op dat de eiser geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas, zoals bewijs van mishandelingen en andere relevante gebeurtenissen. Dit gebrek aan bewijs leidde tot de conclusie dat de verklaringen van de eiser niet voldoende waren om zijn asielaanvraag te onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet onterecht had geoordeeld dat de verklaringen van de eiser tegenstrijdig waren en dat er onvoldoende bewijs was om de gestelde mishandelingen en ontvoeringen te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de vorderingen af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4240
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. F.M. van de Kamp).

ProcesverloopBij besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.4241, op 6 mei 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. In geschil is of verweerder eisers asielrelaas als ongeloofwaardig mocht bestempelen.
2. Anders dan eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen wegen dat hij ruim negen jaar in Europa heeft verbleven zonder daar internationale bescherming te vragen, alvorens hij op 23 februari 2022 in Nederland asiel heeft aangevraagd. Uit Werkinstructie 2014/10 kan worden afgeleid dat een integrale beoordeling moet plaatsvinden van de geloofwaardigheid van een asielrelaas. Daar past bij dat ook omstandigheden die voorafgaan aan de asielaanvraag bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
3. Vaststaat dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn relaas. Verweerder heeft daarover terecht opgemerkt dat van eiser had mogen worden verwacht dat hij een aantal relevante gebeurtenissen met stukken zou onderbouwen. Het gaat dan om de dood van zijn oma, om de gedane aangifte van de mishandelingen die eiser en zijn zus hebben ondergaan en om de behandeling van eisers verwondingen in het ziekenhuis. Dat eiser zich niet eerder heeft gerealiseerd dat hij zijn asielaanvraag zoveel mogelijk van bewijsstukken moest voorzien, is geen bevredigende uitleg. Bovendien heeft eiser ook nu, bijna drie maanden na zijn asielaanvraag, nog steeds niets overgelegd.
4. Nu eiser geen documenten heeft overgelegd, komt het aan op de verklaringen die eiser heeft afgelegd over de gestelde gebeurtenissen. Eisers standpunt dat verweerder voor de beoordeling geen acht heeft mogen slaan op eisers verklaringen bij de politie, wordt niet gevolgd. Tijdens het gehoor bij de politie was eisers asielrelaas niet aan de orde, maar de toen gestelde feiten mochten worden vergeleken met eisers verklaringen tijdens het gehoor over zijn asielmotieven. Eiser had wel degelijk de mogelijkheid om correcties en aanvullingen in te dienen bij het rapport van de politie. Ook had hij bij zienswijze kunnen uiteenzetten wat er van dat rapport niet klopte. Dat is niet gebeurd.
5. Verder heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de ontstaansgeschiedenis van de problemen met de familie en over de tijdvakken waarbinnen de gestelde mishandelingen/ontvoeringen hebben plaatsgevonden. Eiser heeft dat onvoldoende weersproken. De stelling dat verweerder niet heeft doorgevraagd, treft in dit verband geen doel. Uit het rapport van gehoor blijkt dat wel is doorgevraagd op tegenstrijdigheden. [2]
6. Verweerder heeft tot slot niet ten onrechte tegengeworpen dat - als al moet worden uitgegaan van een ruime periode tussen de twee tijdvakken van mishandeling/ontvoering - eiser niet heeft kunnen uitleggen dat hij in die tussenliggende periode ongemoeid is gelaten door de familieleden die het mede op hem hadden voorzien.
7. De slotsom is dat eisers asielrelaas terecht als ongeloofwaardig is aangemerkt. Nu geen separate beroepsgronden zijn aangevoerd tegen de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst en het standpunt van verweerder dat zijn land ook voor hem veilig is, heeft dat ook tot gevolg dat de asielaanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. De stelling van eiser dat ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn opgelegd, is niet nader toegelicht.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid jo. artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Rapport gehoor veilig land van herkomst van 3 maart 2022, p. 16 van 21.