ECLI:NL:RBDHA:2022:13300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL22.13076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van Dublinverordening; rechtmatigheid van de maatregel en verlenging van overdrachtstermijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had beroep ingesteld tegen het besluit van 8 juli 2022, waarbij hij in vreemdelingenbewaring was gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Staatssecretaris de gelegenheid te geven nadere informatie aan te leveren, waarna het onderzoek op 19 juli 2022 werd gesloten.

De vreemdeling stelde dat er geen rechtsgrond was voor zijn bewaring, omdat hij eerder al in bewaring was gesteld zonder dat dit tot een geslaagde overdracht naar Spanje had geleid. Hij verwees naar het arrest Amayry en betoogde dat hij niet opnieuw voor zes weken in bewaring kon worden gesteld voor dezelfde overdracht. De rechtbank oordeelde echter dat er geen algemene rechtsregel is die dit verbiedt en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, gezien de concrete aanknopingspunten voor de overdracht aan Spanje.

Daarnaast betoogde de vreemdeling dat de overdrachtstermijn ten onrechte was verlengd tot achttien maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de Spaanse autoriteiten de claim voor overdracht hadden geaccepteerd en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in het kader van de overdracht en dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13076
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.K. BenSmail. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie aan het dossier toe te voegen. Eiser heeft op deze informatie gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens met instemming van partijen het onderzoek op 19 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [1992].
2. Volgens eiser is er geen rechtsgrond geweest om hem in vreemdelingenbewaring te stellen. Hij is twee keer eerder in bewaring gesteld, maar dat heeft niet tot een geslaagde overdracht naar Spanje geleid. Onder verwijzing naar het arrest Amayry1 stelt eiser dat hij voor dezelfde overdracht niet steeds opnieuw voor de duur van zes weken in bewaring kan worden gesteld. Verder geldt dat de maximale termijn waarvoor hij in bewaring kan worden
1. Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 september 2017, ECLI:EU:C:2017:675.
geplaatst inmiddels is verstreken. Deze termijn bedraagt volgens eiser maximaal zes weken, of in ieder geval een termijn die de zes weken niet ruimschoots overschrijdt. Zijn eerste verblijf in bewaring duurde 35 dagen. Zijn tweede verblijf in bewaring duurde 30 dagen.
Zijn huidige verblijf in bewaring duurt inmiddels tien dagen. Bij elkaar opgeteld is de maximale termijn van zes weken ruimschoots overschreden, aldus eiser.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zij verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 20222. Hieruit blijkt dat er geen algemene rechtsregel is die inhoudt dat een vreemdeling die onder de Dublinverordening eerder zes weken in bewaring heeft gezeten niet opnieuw in bewaring kan worden gesteld voor dezelfde overdracht. Evenmin is er een rechtsregel op basis waarvan de totale termijn die een vreemdeling in diverse bewaringen in het kader van dezelfde overdracht doorbrengt gemaximeerd is tot zes weken of tot een termijn die de zes weken niet ruimschoots overschrijdt. Met het oog op de voorgenomen overdracht aan Spanje, heeft verweerder eiser dus (opnieuw) in bewaring mogen stellen. Voor de huidige bewaring geldt slechts dat deze de termijn van zes weken niet ruimschoots mag overschrijden. Hiervan is op het moment van deze uitspraak geen sprake. De beroepsgrond faalt daarom.
4. Eiser stelt verder dat de overdrachtstermijn ten onrechte is verlengd tot achttien maanden. Er is een melding dat eiser op 9 januari 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Ten tijde van deze melding was er echter geen concrete overdracht naar Spanje gepland. Eiser heeft zich dus niet doelbewust onttrokken om een overdracht te voorkomen. Daar komt bij dat hij zich uit eigen beweging op 24 februari 2022 weer heeft gemeld bij het asielzoekerscentrum in [plaats]. Verder is hij niet geïnformeerd over zijn verplichting om medewerking te verlenen aan zijn overdracht. Ook is hij niet geïnformeerd over de gevolgen als hij zijn medewerking niet zou verlenen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De Spaanse autoriteiten hebben de claim voor overdracht van eiser op 31 mei 2021 geaccepteerd. Bij brief van 17 januari 2022 heeft verweerder aan de Spaanse autoriteiten kenbaar gemaakt dat de overdrachtstermijn tot maximaal achttien maanden is verlengd. Daarmee is er al een concreet aanknopingspunt dat eiser op grond van de Dublinverordening naar Spanje kan worden overgedragen. Deze omstandigheid rechtvaardigt de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. De vraag of de verlenging van de overdrachtstermijn rechtmatig is, ligt niet ter beantwoording voor aan de bewaringsrechter. Dat wat eiser in dit verband heeft aangevoerd, laat de rechtbank daarom onbesproken. De beroepsgrond faalt.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht
aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist.
8. Eiser stelt verder dat verweerder zijn overdracht naar Spanje onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Eiser heeft eerst enige tijd in strafrechtelijke detentie doorgebracht. Al op 19 juni 2022 was duidelijk dat hij aansluitend in bewaring zou worden gesteld. Desondanks heeft verweerder pas op 13 juli 2022 de eerste handelingen verricht in het kader van de overdracht van eiser. Op die dag is namelijk een vertrekgesprek met eiser gevoerd en heeft verweerder Bureau Dublin ingeschakeld.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder inderdaad eerder dan op 13 juli 2022 de eerste handelingen in het kader van de overdracht van eiser had kunnen verrichten. Hier staat evenwel tegenover dat de handelingen die verweerder inmiddels heeft verricht, ertoe hebben geleid dat de overdracht al op 22 juli a.s. zal plaatsvinden. Over het geheel van de duur van de bewaring genomen, acht de rechtbank dit voldoende voortvarend. De beroepsgrond faalt.
10. Eiser stelt voorts dat hij detentieongeschikt is als gevolg van zijn psychische problemen. Zijn eerdere bewaringen hebben ervoor gezorgd dat zijn toestand is verslechterd. Volgens eiser was het verweerder bekend dat hij eerder in een penitentiair psychiatrisch ziekenhuis heeft verbleven. Eiser stelt dat in het detentiecentrum onvoldoende medische faciliteiten aanwezig zijn om de benodigde zorg en behandeling te kunnen bieden. Hij voert aan dat hij ook na zijn inbewaringstelling nog niet is bezocht door iemand van de medische dienst. Er was wel een afspraak gepland. Deze is echter niet doorgegaan, omdat er geen tolk Pools beschikbaar was.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft afdoende toegelicht dat eiser op 11 juli 2022 is bezocht door een verpleegkundige en op 12 juli 2022 door een arts. De arts heeft eiser ook medicatie voorgeschreven. In de enkele ontkenning van eiser dat hij in het geheel niet is bezocht en onderzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen. Deze contactmomenten hebben geen indicaties opgeleverd dat eiser detentieongeschikt is. Hieruit kan worden afgeleid dat dit ook het geval was op het moment dat eiser in bewaring werd gesteld. Dat eiser naar zijn zeggen geen pregabaline krijgt voorgeschreven, leidt op zich niet tot het oordeel dat de medische zorg in het detentiecentrum ontoereikend zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 juli 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.