ECLI:NL:RBDHA:2022:13296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL22.13131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Poolse vreemdeling en de afwijzing van een lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling. De eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 18 juli 2022, die via een beeldverbinding plaatsvond, was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig voor de communicatie.

De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser de gronden niet heeft betwist. Eiser voerde aan dat verweerder onterecht geen lichter middel had toegepast, aangezien hij bereid was om uit eigen beweging te vertrekken. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk was, onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van eiser en het risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13131
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. Leszczyhska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [1987].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder onterecht geen lichter middel heeft toegepast. Eiser heeft namelijk aangegeven dat hij bereid is om uit eigen beweging te vertrekken. Hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd, aldus eiser.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen volgt in beginsel uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Deze heeft eiser niet betwist. Volgens vaste rechtspraak1 mag verweerder niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel. Dit heeft verweerder gedaan. Zo heeft verweerder aangevoerd dat eiser naar zijn zeggen niet beschikt over een paspoort of een ander reisdocument en dat hij de afgelopen maanden geen initiatief heeft genomen om een vervangend document te verkrijgen. Ook heeft verweerder aangevoerd dat eiser dagelijks veel alcohol gebruikt om in een roes te blijven. Dit maakt het niet waarschijnlijk dat eiser zich zal houden aan de voorwaarden voor een lichtere maatregel, zoals bijvoorbeeld een meldplicht. Eiser heeft verder geen persoonlijke omstandigheden gesteld die garanderen dat hij Nederland daadwerkelijk op eigen gelegenheid zal verlaten. Al met al heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 juli 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.