ECLI:NL:RBDHA:2022:13295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
NL22.13132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 juli 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, die de Poolse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 18 juli 2022, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De Staatssecretaris heeft aangevoerd dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris niet alleen naar de bewaringsgronden mag verwijzen, maar ook specifiek moet motiveren waarom de bewaring noodzakelijk is, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris dit voldoende heeft gedaan en dat er geen aanleiding is om een lichter middel toe te passen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.13132
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. Leszczyhska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [1985].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder onterecht geen lichter middel heeft toegepast. Verweerder had hem kunnen vragen of opdragen om Nederland zo spoedig mogelijk te verlaten. Eiser is namelijk gezond en hij is bereid om te vertrekken. In plaats daarvan heeft verweerder direct gekozen voor het zwaarste middel van de bewaring.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen volgt in beginsel uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Deze heeft eiser niet betwist. Volgens vaste rechtspraak1 mag verweerder niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel. Dit heeft verweerder gedaan. Zo heeft verweerder aangevoerd dat eiser eerder geen gehoor heeft gegeven aan de verplichting om Nederland te verlaten. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat hij zijn leven wil oppakken, dat hij wil gaan werken en dat hij niet van plan is om Nederland zelfstandig te verlaten. Eiser heeft verder geen persoonlijke omstandigheden gesteld die garanderen dat hij Nederland daadwerkelijk op eigen gelegenheid zal verlaten. Al met al heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 juli 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.