ECLI:NL:RBDHA:2022:13272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
NL22.20461 en NL22.20462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Marokkaanse eiser met medische problemen en huwelijk met Nederlandse partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die op 19 december 2021 zijn asielaanvraag indiende, heeft aangevoerd dat hij Marokko heeft verlaten vanwege onbetaalbare zorgkosten die voortvloeien uit medische problemen die hij heeft opgelopen tijdens zijn werk bij defensie. Daarnaast is hij op 24 oktober 2022 getrouwd met een Turks-Nederlandse vrouw. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat Marokko als veilig land kan worden beschouwd en dat de medische problemen van eiser niet onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM vallen.

De rechtbank heeft de zaak op 3 november 2022 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en echtgenote. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat Marokko voor hem niet veilig is. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat hij hulp heeft gezocht in Marokko en dat zijn medische problemen niet onder de relevante verdragsbepalingen vallen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris geen ambtshalve verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM aan eiser hoeft te verlenen, aangezien hij tijdens de asielprocedure is getrouwd en niet kan vooruitlopen op de uitkomst van zijn asielaanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.20461 (beroep) en NL22.20462 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser en verzoeker] , eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

ProcesverloopBij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Verder heeft verweerder bepaald dat aan eiser geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend en eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Tot slot is aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 november 2022 op zitting behandeld. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 19 december 2021 zijn asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij Marokko heeft verlaten omdat hij de zorgkosten, ten gevolge van zijn medische problemen die tijdens zijn werkzaamheden bij defensie zijn ontstaan, niet kon betalen. Eiser is verder op 24 oktober 2022 met een Turks-Nederlandse vrouw getrouwd.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser één relevant element bevat, namelijk ‘identiteit, nationaliteit en herkomst’. Dit element wordt door verweerder geloofwaardig geacht, maar dit element en eisers verklaringen omtrent zijn medische kosten als gevolg van zijn werkzaamheden bij defensie hebben geen raakvlakken met het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 van het EVRM [1] . Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat Marokko voor hem niet kan worden beschouwd als een veilig land van herkomst. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond. [2] Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning in verband met artikel 8 van het EVRM toekomt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Hij verzoekt allereerst hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder heeft verweerder de aanvraag ten onrechte afgedaan als kennelijk ongegrond, nu Marokko voor hem niet kan worden aangemerkt als veilig land. Eiser voert voorts aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hem geen verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM toekomt. Verweerder heeft in de belangenafweging ten onrechte niet meegenomen dat hij voldoet aan alle eisen voor gezinshereniging en dat het strijdig is met artikel 13 van Besluit 1/80 [3] om hem hier geen verblijf toe te staan. Gelet hierop heeft verweerder ook ten onrechte en in strijd met het evenredigheidsbeginsel een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verzoek om zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen
4. Eisers verzoek om wat in zijn zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen, wordt niet gehonoreerd. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd. Voor zover hij in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [4]
Marokko als veilig land
5. De rechtbank overweegt dat Marokko in beginsel kan worden aangemerkt als veilig land en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat dit ten aanzien van hem niet het geval is. [5] De rechtbank is met verweerder eens dat eiser hier niet in is geslaagd. Voor zover eiser verwijst naar de blessure die hij heeft opgelopen tijdens zijn werkzaamheden voor defensie, stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat gesteld noch gebleken is dat de blessure is veroorzaakt onder omstandigheden die strijdig zijn met het Vluchtelingenverdrag of het EVRM. Verweerder heeft eiser verder mogen tegenwerpen dat hij voor zijn problemen geen hulp heeft gezocht in zijn land van herkomst, zodat niet kan worden gesteld dat de Marokkaanse autoriteiten hem geen hulp willen of kunnen bieden. Gelet hierop heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Marokko ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt..
Verblijf op reguliere gronden
6. Verweerder heeft verder geen aanleiding hoeven zien om eiser ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen in verband met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser tijdens de asielprocedure is getrouwd met een Nederlandse vrouw. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser dit huwelijk is aangegaan in de periode dat de asielprocedure nog liep en dat eiser niet vooruit kon lopen op de uitkomst daarvan en de rechtmatigheid van zijn verblijf nadien. Dit komt dan ook voor rekening en risico van eiser. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Verweerder heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen ambtshalve verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM toekomt.
6.1.
De rechtbank overweegt verder dat als eiser in Nederland bij zijn echtgenote wil verblijven hij hiervoor een reguliere verblijfsvergunning kan aanvragen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder in de asielprocedure moet toetsen of eiser voldoet aan de vereisten voor het verlenen van een dergelijke reguliere verblijfsvergunning. Op grond van artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 toetst verweerder bij een eerste afwijzing van een asielaanvraag ambtshalve of de uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM en of de vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden. Deze ambtshalve toets ziet dus niet op de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking verblijf bij echtgenote en ook niet op de vraag of de vreemdeling rechten kan ontlenen aan artikel 13 van besluit 1/80. Anders dan eiser betoogt, ligt een beoordeling van deze vragen ook niet besloten in de ambtshalve toets of de uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
7. Nu de aanvraag van eiser is afgedaan als kennelijk ongegrond, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en is aan eiser terecht een inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw. Gelet op hetgeen hiervoor onder punt 6. is overwogen, heeft verweerder in de omstandigheid dat eiser gezinsleven uitoefent in Nederland, geen reden hoeven zien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel, is de rechtbank dan ook niet gebleken. Als eiser een nieuwe aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning indient, zal verweerder beoordelen of dit aanleiding geeft om het inreisverbod in te trekken.
Wat is de conclusie?
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. De aanvraag is op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond.
10. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 30b, eerste lid, onder a en b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.
4.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169.
5.Zie paragraaf C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.