Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
“Geef inzicht in de wijze waarop de gevraagde kerncompetentie bij dit referentieproject naar voren kwam”)verklaard dat het bij dit referentieproject gaat om
“Het uitvoeren van liftonderhoud volgens de NEN 13015 en diverse KPI’s (aanrijtijden, oplostijden, max aantal storingen) aan 38 liftinstallaties in het centrum van Leiden.”
“Het uitvoeren van planmatig onderhoud aan diverse installaties van [de Stichting] , o.a. vv besturing, machines, deuren en veiligheidscomponenten.”
“Het uitvoeren van periodiek en correctief onderhoud aan circa 40 liftinstallaties van de Gemeente Alkmaar”.
3.Het geschil
deliftonderhoudsnorm, op grond waarvan een onderhoudsbedrijf alle soorten liftinstallaties kan onderhouden conform een kennismatrix waarop zij jaarlijkse wordt geaudit. Voor zover er op dit punt sprake was van enige onduidelijkheid, lag het volgens [eiseres] ook hier op de weg van de Gemeente om verduidelijking te vragen.
4.De beoordeling van het geschil
ervaringbeschikt om een aanbestede opdracht te kunnen uitvoeren. Die ervaring kan – zoals ook uitdrukkelijk in artikel 2.92a, lid 2, Aw 2012 is vastgelegd – logischerwijs uitsluitend worden aangetoond aan de hand van opdrachten die op het moment van inschrijving gedurende de verlangde periode al zijn/worden uitgevoerd. De juistheid van deze uitleg wordt onderschreven door het feit dat de eerste twee minimumvereisten in de verleden tijd zijn geformuleerd. Bepaald is immers dat de werkzaamheden dienen te
zijnuitgevoerd binnen een overeenkomst met een minimale looptijd van twee jaar op het moment van inschrijving en dat de desbetreffende overeenkomst een portefeuille
betrofvan installaties van verschillende fabrikanten (minimale looptijd op datum inschrijving van 2 jaar). Daarnaast is in het referentieformulier opgenomen:
“Geef inzicht in de wijze waarop de gevraagde kerncompetentie bij dit referentieproject naar voren kwam”. Ook deze zinsnede kan in redelijkheid niet anders worden gelezen dan dat wordt gevraagd naar ervaring in het verleden. Het betoog van [eiseres] dat referentieprojecten mochten worden overgelegd die, ongeacht de reeds verstreken looptijd, op het moment van inschrijving nog minstens twee jaar lopen, valt met deze bewoordingen (en de ratio van het vragen van referenties) niet te rijmen en dient dus te worden gepasseerd. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter tevens dat de overige vijf inschrijvers het eerste minimumvereiste wel op de door de Gemeente voorgestane wijze hebben begrepen, hetgeen eveneens onderschrijft dat dit vereiste niet – zoals [eiseres] stelt – voor meerderlei uitleg vatbaar is.