ECLI:NL:RBDHA:2022:13147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
NL22.24212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen voorgenomen feitelijke uitzetting naar Bulgarije

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Bulgaarse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting naar Bulgarije, die gepland stond voor 26 november 2022. Hij verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat de uitzetting achterwege blijft totdat op zijn bezwaarschrift is beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker eerder ongewenst was verklaard en dat zijn verblijfsrecht was beëindigd vanwege een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving, voortkomend uit eerdere strafrechtelijke veroordelingen.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel konden trekken. De rechter concludeerde dat verzoeker geen gronden had aangevoerd over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd op 25 november 2022 telefonisch medegedeeld aan partijen, en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24212

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 24 november 2022 bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen feitelijke uitzetting naar Bulgarije op 26 november 2022 [1] .
Met het verzoekschrift van 24 november 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting naar Bulgarije achterwege blijft totdat op zijn bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft daar een reactie op ingediend.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist [2] .
2. Als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling.
3. De voorzieningenrechter ziet daarvoor in dit geval aanleiding.
Waar gaat deze zaak over?
4. Verzoeker heeft de Bulgaarse nationaliteit. Hij verblijft al enige tijd in Nederland. Bij besluit van 30 oktober 2020 heeft verweerder het verblijfsrecht van verzoeker beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat hij volgens verweerder een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verzoeker is namelijk herhaaldelijk strafrechtelijk veroordeeld. Verzoeker is onder meer onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor een bedreiging met een misdrijf tegen het leven, poging tot zware mishandeling en vuurwapenbezit. Het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 30 oktober 2020 is ongegrond verklaard bij besluit van 28 januari 2021. Bij uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 februari 2022 is het daartegen ingestelde beroep van verzoeker ongegrond verklaard [3] . Het besluit tot het beëindigen van het verblijfsrecht en de ongewenstverklaring van verzoeker is daarmee in rechte onaantastbaar geworden.
4.1
Verweerder heeft verzoeker op 24 november 2022 laten weten dat hij op 26 november 2022 zal worden uitgezet naar Bulgarije. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting en de voorzieningenrechter verzocht om met spoed te bepalen dat hij het besluit op bezwaar mag afwachten in Nederland.
Wat vinden verzoeker en verweerder?
5. Verzoeker vindt dat hij niet uitgezet mag worden naar Bulgarije, omdat het verwijderingsbesluit van 30 oktober 2020 meer dan twee jaar oud is. In dat geval moet verweerder onderzoeken of de eerder tegengeworpen bedreiging nog steeds actueel en werkelijk is [4] . Verweerder heeft een dergelijk onderzoek niet verricht, terwijl uit het gehoor voor de inbewaringstelling blijkt dat de omstandigheden van verzoeker inmiddels anders zijn. Uit een e-mail van de reclassering volgt dat sprake is van een positieve gedragsverandering. Verzoeker stelt dat hij dus geen actuele en werkelijke bedreiging meer vormt.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bevoegd is om verzoeker uit te zetten, omdat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft en ongewenst is verklaard. Volgens verweerder bestrijdt verzoeker deze bevoegdheid, maar kan dat in deze procedure niet aan de orde worden gesteld. Volgens verweerder kan verzoeker in deze procedure alleen de wijze van de tenuitvoerlegging van de uitzetting aan de orde stellen. Verzoeker heeft verder geen verzoek ingediend om de ongewenstverklaring op te heffen en heeft ook niet aangetoond aan die voorwaarden te voldoen. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoeker nog altijd een actuele en werkelijke bedreiging vormt. Het enkele feit dat hij zich lijkt te hebben gehouden aan de voorwaarden van de reclassering, maakt volgens verweerder niet dat geen sprake is van een recidiverisico. Verweerder wijst op de ernst en de impact van de eerdere gedragingen van verzoeker en op de omstandigheid dat verzoeker niet beschikt over een vaste woon- en verblijfplaats. Verder is verzoeker recent nog strafrechtelijk aangehouden.
5.2.
In reactie op de inbreng van verweerder betoogt verzoeker dat het bezwaar zich wel degelijk kan richten tegen de bevoegdheid van verweerder om verzoeker uit te zetten. Er is nu namelijk sprake van een situatie die wezenlijk verschilt van de situatie toen verweerder het verwijderingsbesluit nam. Verzoeker wijst nogmaals op het onderzoek dat verweerder twee jaar na een verwijderingsbesluit moet verrichten. Verzoeker moet hiervoor gehoord worden en de gelegenheid krijgen stukken in te brengen, maar dat is niet gebeurd. Bovendien baseert verweerder zich nu voor zijn conclusie over de voortduring van de bedreiging met name op een strafrechtelijke aanhouding van 14 november 2022. Die zaak is echter geseponeerd, dus verweerder kan hieraan geen waarde hechten. Verzoeker heeft juist aan alle punten gewerkt die van belang zijn voor het recidiverisico.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting is beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van bezwaar bij uitzondering mogelijk indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet een vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijk uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest [5] . Dit alles volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [6] .
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker in dit geval geen gronden heeft aangevoerd over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Verzoeker betoogt uitsluitend dat de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan.
6.2.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dit betoog. Voorop staat dat verweerder bevoegd is om verzoeker uit te zetten, nu het besluit tot beëindiging van het verblijfsrecht en tot ongewenstverklaring van verzoeker in rechte onaantastbaar is. De rechtbank heeft zich eerder dit jaar in de uitspraak van 28 februari 2022 nog uitgelaten over de ongewenstverklaring en het beroep van verzoeker daartegen ongegrond verklaard. Verzoeker had Nederland in navolging van de ongewenstverklaring direct moeten verlaten en dat heeft hij niet gedaan. Verzoeker wijst op de onderzoeksplicht die op grond van artikel 8.22 van het Vb 2000 op verweerder rust om na twee jaar de actuele en werkelijke bedreiging opnieuw te bekijken. In dit kader is echter van belang dat verweerder korter dan twee jaar geleden, in het besluit op bezwaar van 28 januari 2021, nog heeft beoordeeld of verzoeker een actuele en werkelijke bedreiging vormt. In de bezwaarfase heeft namelijk een volledige heroverweging plaatsgevonden waarbij verweerder naar de omstandigheden op dat moment (“ex nunc”) heeft getoetst of van verzoeker een actuele en werkelijke dreiging uitgaat.
6.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in het verweerschrift verder ook heeft gemotiveerd dat er nu nog altijd sprake is van een actuele dreiging. In de e-mail van de reclassering staat weliswaar dat de nieuwe structuur in het dagelijks leven van verzoeker recidive verlagend werkt, maar verweerder heeft dit in redelijkheid onvoldoende kunnen vinden om aan te nemen dat verzoeker geen actuele en werkelijke bedreiging meer is. Verweerder heeft in dit kader ook van belang kunnen achten dat van een sociaal netwerk niet is gebleken, terwijl dit door de strafrechter relevant is geacht voor het recidive risico. Verder is volgens de strafrechter duidelijkheid over de woonsituatie relevant voor het recidive risico. Verzoeker heeft weliswaar uitgelegd dat hij bij een vriend een kamer huurt, maar dit neemt niet weg dat verzoeker door de ongewenstverklaring al die tijd verplicht was, en nog steeds is, om Nederland te verlaten. Van een zekere woonsituatie is in die zin dus geen sprake. Verweerder heeft ten slotte van belang kunnen achten dat niet is gebleken dat interventies gericht op gedragsverandering hebben plaatsgevonden en/of succesvol zijn geweest.
6.4.
Verweerder heeft verder terecht gesteld dat verzoeker tot op dit moment geen verzoek heeft gedaan tot opheffing van zijn ongewenstverklaring. Verzoeker kan een dergelijk verzoek ieder moment indienen.
6.5.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat ook niet is gebleken van een situatie als omschreven in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af. Omdat verzoeker geen gelijk krijgt, heeft hij ook geen recht op een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is op 25 november 2022 telefonisch medegedeeld aan partijen. De uitspraak is verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De vlucht naar Sofia (Bulgarije) om 10:20 uur met vluchtnummer FB462.
2.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1804.
4.Verzoeker verwijst hiervoor naar artikel 33, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) en artikel 8.22, zesde lid, van het Vb 2000 (Vreemdelingenbesluit 2000).
5.Het arrest Bahaddar van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.