ECLI:NL:RBDHA:2022:13146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
NL22.23782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van voorgenomen feitelijke overdracht naar Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen haar voorgenomen feitelijke overdracht naar Italië, verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat de overdracht achterwege blijft totdat op haar bezwaarschrift is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de rechtmatigheid van de voorgenomen overdracht in twijfel trekken. Verzoekster had eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland, die niet in behandeling is genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gronden van verzoekster overeenkomen met die in de eerdere beroepsprocedure, die ongegrond was verklaard. De voorzieningenrechter wees erop dat de Italiaanse autoriteiten tijdig waren geïnformeerd over de komst van verzoekster en haar dochter, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de opvang in Italië niet adequaat zou zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is op dezelfde dag telefonisch medegedeeld aan partijen en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23782

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , V-nummer: [v-nummer] , verzoekster

mede namens haar minderjarige kind
[kind]
(gemachtigde: mr. J. Sinnema),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 21 november 2022 bezwaar gemaakt tegen haar voorgenomen feitelijke overdracht naar Italië op 23 november 2022 [1] .
Met het verzoekschrift van 21 november 2022 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat overdracht achterwege blijft totdat op haar bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft daar een reactie op ingediend. Verweerder heeft aangegeven daarin geen aanleiding te zien voor een nadere reactie.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek daarna gesloten.

Overwegingen

1. Als voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist [2] .
2. Als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder dat partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling.
3. De voorzieningenrechter ziet daarvoor in dit geval aanleiding.
Waar gaat deze zaak over?
4. Verzoekster heeft eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland. Die aanvraag is niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep van verzoekster tegen dat besluit is ongegrond verklaard [3] . Verzoekster heeft tegen de uitspraak geen hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft verzoekster daarna bij brief van 21 november 2022 laten weten dat zij op 23 november 2022 zal worden overgedragen aan Italië. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht en de voorzieningenrechter verzocht om met spoed te bepalen dat zij het besluit op bezwaar mag afwachten in Nederland.
Wat vinden verzoekster en verweerder?
5. Verzoekster vindt dat zij niet overgedragen kan worden aan Italië, omdat zij daar in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [4] . Haar dochter is pas een paar maanden oud en heeft opvang nodig. In het claimakkoord wordt haar dochter niet genoemd, waardoor de Italiaanse autoriteiten niet op de hoogte zijn van haar komst. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten na het claimakkoord niet geïnformeerd over de komst van de dochter van verzoekster en verweerder heeft ook niet om individuele garanties gevraagd voor hun opvang.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gronden van verzoekster overeenkomen met de gronden die zij in de beroepsprocedure al naar voren heeft gebracht. Volgens verweerder is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Tot slot wijst verweerder erop dat de Italiaanse autoriteiten met de aankondiging van de overdracht van 15 november 2022 geïnformeerd zijn over de komst van verzoekster én haar minderjarige dochter.
5.2.
In reactie op de inbreng van verweerder heeft verzoekster betoogd dat wel degelijk sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Verzoekster wijst erop dat de Italiaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op de aankondiging van de overdracht en dat er geen garanties zijn afgegeven voor de opvang van de dochter van verzoekster. Tot slot betoogt verzoekster dat verweerder de Italiaanse autoriteiten niet binnen een redelijke termijn [5] alle relevante informatie heeft verschaft. Gelet op de omstandigheden van verzoekster en de gebrekkige opvangvoorzieningen in Italië had verweerder dat eerder dan 15 november 2022 moeten doen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 [6] tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting is volgens de hoogste bestuursrechter beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt [7] . Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet een vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest [8] .
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht kan worden uitgegaan. De gronden die verzoekster in het verzoekschrift heeft aangevoerd, zijn in de eerdere beroepsprocedure al beoordeeld. Het beroep van verzoekster is toen ongegrond verklaard en die uitspraak is in rechte vast komen te staan.
6.2.
De voorzieningenrechter wijst er verder op dat verweerder de Italiaanse autoriteiten bij de aankondiging van de overdracht gewezen heeft op de komst van zowel verzoekster als haar dochter, zoals toegezegd op de zitting van de eerdere beroepsprocedure. Verweerder heeft deze aankondiging ruim een week voor de voorgenomen overdracht gedaan aan de Italiaanse autoriteiten. Dat dit niet binnen de redelijke termijn is gedaan, zoals verzoekster betoogt, volgt de voorzieningenrechter niet.
6.3.
Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat ook niet is gebleken van een situatie als omschreven in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest.
Wat is de conclusie?
7. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af. Omdat verzoekster geen gelijk krijgt, heeft zij ook geen recht op een vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is op 22 november 2022 telefonisch medegedeeld aan partijen. De uitspraak is verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De vlucht naar Rome om 09:40 uur met vluchtnummer KL1601.
2.Zie artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zaaknummer NL22.19612.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zoals bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
6.Vreemdelingenwet 2000.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.
8.Het arrest Bahaddar van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.