ECLI:NL:RBDHA:2022:13133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
NL22.23297 en NL22.23298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Finland en bescherming Russische lhbti'ers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Russische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet in behandeling genomen, met het argument dat Finland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij een duurzame relatie heeft met zijn partner in Finland en dat er een verschil in beschermingsbeleid is tussen Nederland en Finland voor Russische lhbti’ers en dienstweigeraars. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat Finland het terugnameverzoek heeft geaccepteerd en dat eiser zijn asielverzoek in Finland niet heeft ingetrokken. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Finland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.23297 en NL22.23298

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], eiser en verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

Geen zitting
1. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond [1] . Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Russische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1996.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Finland verantwoordelijk voor de behandeling daarvan [2] .
Waarom is eiser het niet eens met het besluit?
4. Eiser doet een beroep op artikel 9 van de Dublinverordening en meent dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen hem en zijn partner. Eiser heeft tijdens het gehoor al naar voren gebracht dat hij sinds mei 2020 een vaste relatie heeft met zijn partner en dat hij met hem ook in het asielzoekerscentrum samenwoont. Verweerder heeft ten onrechte geen verdere navraag gedaan naar de duurzaamheid van de relatie. In dit verband wijst eiser op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 21 september 2020 [3] .
Eiser stelt zich verder op het standpunt dat er een verschil in beschermingsbeleid is tussen Nederland en Finland voor Russische lhbti’ers en Russische dienstweigeraars. In Nederland zijn Russische lhbti’ers aangemerkt als risicogroep en is ten aanzien van dienstplichtweigeraars een besluit- en vertrekmoratorium van toepassing. Eiser meent daarom dat hij bij overdracht aan Finland een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM [4] en artikel 4 van het Handvest [5] . Ter onderbouwing heeft eiser de afwijzende asielbeschikking en uitspraken in beroep en hoger beroep in Finland overgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Als sprake is van een terugnameverzoek, kan een vreemdeling in de tweede lidstaat in beginsel geen beroep doen op artikel 9 van de Dublinverordening. Een uitzondering hierop is als een vreemdeling zijn in de ene lidstaat ingediende asielverzoek (impliciet) intrekt, terwijl daar de procedure tot het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat nog niet is afgerond [6] .
5.1.
Verweerder stelt zich in de bestreden besluit terecht op het standpunt dat sprake is van een terugname en dat eiser daarom geen beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening. Uit Eurodac blijkt namelijk dat eiser op 3 mei 2019 in Finland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom is sprake van een terugname. Finland heeft het terugnameverzoek onder verwijzing naar artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening geaccepteerd. Dat betekent dat het asielverzoek van eiser in Finland is afgewezen en dat eiser zijn asielverzoek in Finland dus niet (impliciet) heeft ingetrokken. De hiervoor genoemde uitzondering doet zich dan ook niet voor. Daarom kan eiser in deze procedure geen beroep doen op artikel 9 van de Dublinverordening. De rechtbank beoordeelt om die reden niet de beroepsgrond die ziet op de vraag of eiser voldoet aan de criteria van artikel 9 van de Dublinverordening.
6. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Finland zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Finland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat daar in Finland sprake van is.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Met het accepteren
van het claimverzoek heeft Finland gegarandeerd eisers verzoek om internationale
bescherming in behandeling te nemen, zodat hij zijn asielmotieven bij de Finse autoriteiten naar voren kan brengen. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat die autoriteiten
dat verzoek zorgvuldig zullen behandelen. Hierbij is van belang dat de verdragen en Europese richtlijnen ook gelden ten aanzien van de asielprocedure in Finland. Als eiser in Finland toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg hierover bij de Finse autoriteiten te klagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Finland wat dat betreft alle mogelijkheden heeft benut die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden.
6.2.
Omdat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank ervan uit dat die verantwoordelijkheid ook omvat dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. De bewijslast om een reëel risico op indirect refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Om aan de bewijslast zoals bedoeld in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 6 juli 2022 [7] te voldoen moet een vreemdeling in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft
aangevoerd waaruit volgt dat het beschermingsbeleid in Finland evident en
fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd.
Vooropgesteld moet worden dat eiser het concrete Finse landenbeleid ten aanzien van lhbti’ers en dienstweigeraars uit Rusland niet heeft overgelegd. Weliswaar worden Russische lhbti’ers in Nederland aangemerkt als risicogroep, maar daarbij geldt nog steeds dat de noodzaak voor bescherming op grond van individuele aspecten beoordeeld wordt. Gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade wordt niet in het algemeen aangenomen. Daarmee staat dus niet op voorhand -dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag- vast dat aan eiser in Nederland (wel) internationale bescherming zou worden verleend. Bovendien heeft het in Nederland geldende besluitmoratorium voor asielzoekers uit Rusland tussen de leeftijd van 18 tot 27 jaar oud die de dienstplicht weigeren, niet primair tot doel om degenen die daaronder vallen te beschermen, maar om meer ruimte te bieden in de tijd voor besluitvorming over de nog te beantwoorden vraag of betrokkenen daarna aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning of niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet kan worden afgeleid dat eiser gedwongen zal worden uitgezet naar zijn land van herkomst op een wijze die in strijd komt met het verbod van non-refoulement.
Conclusie
7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond. Omdat met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van N.V. Nunes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
6.Zie de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 31 oktober 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:3672) en van 1 april 2020, (ECLI:NL:RVS:2020:893)