ECLI:NL:RBDHA:2022:1294
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met niet-ontvankelijkheid van het verzoek
Op 14 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat op 19 februari 2021 was genomen, waarin het bezwaar van verzoeker tegen een eerder besluit van 10 september 2020 deels gegrond en deels ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit had geleid tot de intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker en de oplegging van een inreisverbod.
Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, aangezien het beroep van verzoeker ongegrond was verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.