ECLI:NL:RBDHA:2022:1294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/1334
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met niet-ontvankelijkheid van het verzoek

Op 14 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat op 19 februari 2021 was genomen, waarin het bezwaar van verzoeker tegen een eerder besluit van 10 september 2020 deels gegrond en deels ongegrond was verklaard. Dit eerdere besluit had geleid tot de intrekking van de verblijfsvergunning van verzoeker en de oplegging van een inreisverbod.

Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, aangezien het beroep van verzoeker ongegrond was verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1334

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker met terugwerkende kracht ingetrokken en aan hem een inreisverbod opgelegd.
Bij besluit van 19 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij uitspraak van vandaag [2] heeft de rechtbank het hiervoor genoemde door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen bezwaar- dan wel beroepsprocedure meer loopt, zodat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Zaaknummer AWB 21/1333.