ECLI:NL:RBDHA:2022:12920
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel na opvolgende aanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 3 mei 2021 een opvolgende aanvraag voor asiel ingediend, waarop op 10 februari 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd verleend. Eiser was het niet eens met de ingangsdatum van de vergunning, die volgens hem 29 mei 2018 zou moeten zijn, de datum van zijn eerste asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning correct was vastgesteld op 3 mei 2021, de datum waarop de opvolgende aanvraag was ontvangen. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend met ingang van de datum van ontvangst van de opvolgende aanvraag. De rechtbank heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar beslissing. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.