ECLI:NL:RBDHA:2022:1290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing mvv-aanvraag op basis van jongvolwassenenbeleid en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1973, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond. In het bestreden besluit werd deze afwijzing gehandhaafd, ondanks dat de familierechtelijke relatie inmiddels was aangetoond. De staatssecretaris stelde dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat de zoon niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid en er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie was aangetoond.
Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat het jongvolwassenenbeleid wel op haar zoon van toepassing was en dat de belangenafweging door de staatssecretaris onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in de belangenafweging en dat deze in het nadeel van eiseres kon uitvallen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging een zekere ruimte voor de staatssecretaris laat en dat het economisch belang van de Nederlandse staat ook meegewogen mocht worden in deze beslissing.