ECLI:NL:RBDHA:2022:1290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/1387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van jongvolwassenenbeleid en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Iraakse vrouw geboren in 1973, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond. In het bestreden besluit werd deze afwijzing gehandhaafd, ondanks dat de familierechtelijke relatie inmiddels was aangetoond. De staatssecretaris stelde dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat de zoon niet voldeed aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid en er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie was aangetoond.

Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat het jongvolwassenenbeleid wel op haar zoon van toepassing was en dat de belangenafweging door de staatssecretaris onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken in de belangenafweging en dat deze in het nadeel van eiseres kon uitvallen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging een zekere ruimte voor de staatssecretaris laat en dat het economisch belang van de Nederlandse staat ook meegewogen mocht worden in deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een mvv [1] afgewezen.
Bij besluit van 9 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 10 februari 2022 heeft verweerder aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent is verschenen, bijgestaan door een tolk, de heer A.H.H. Alnima.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1973 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft een mvv-aanvraag ingediend voor verblijf bij haar meerderjarige zoon, [referent] (referent).
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Weliswaar is de familierechtelijke relatie inmiddels aangetoond, maar er is geen sprake van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] tussen eiseres en referent. Referent voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid en van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is niet gebleken. Ook indien er wel sprake zou zijn van gezinsleven, dan zou de belangenafweging in dit kader in het nadeel van eiseres uitvallen, aldus verweerder.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Het jongvolwassenenbeleid is wel op referent van toepassing. Aan alle criteria van het jongvolwassenenbeleid [3] wordt namelijk voldaan. Daarnaast heeft een onjuiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM plaatsgevonden. Zo heeft verweerder te weinig gewicht toegekend aan het feit dat referent niet kan terugkeren naar het land van herkomst, zodat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven uit te oefenen in het land van herkomst. Verder zijn de belangen die verweerder aanvoert ofwel te duiden als puur economische belangen, ofwel als belangen die van geen enkele relevantie zijn bij de beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaling gronden van bezwaar
4. Eiseres heeft verzocht haar gronden in bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen in beroep. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van de gronden in bezwaar, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiseres van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding dat besluit te vernietigen [4] .
Is het jongvolwassenenbeleid van toepassing?
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroepsgronden die zien op de toepassing van het jongvolwassenenbeleid en het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, dat hieruit voortvloeit. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag niet reeds heeft afgewezen vanwege het ontbreken van familie- of gezinsleven. Verweerder heeft de aanvraag verder getoetst, uitgaande van de situatie dat er wel sprake zou zijn van gezinsleven tussen eiseres en referent. Aan het resultaat van deze toetsing doet hetgeen door eiseres is aangevoerd met betrekking tot het al dan niet voldoen aan het jongvolwassenenbeleid, niets af.
Artikel 8 EVRM
6. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [5] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en zijn familie enerzijds, en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet verweerder alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken.
6.1.
De rechtbank moet eerst beoordelen of alle relevante feiten en omstandigheden door verweerder zijn betrokken in de belangenafweging. Daarna moet de rechtbank de uitkomst van die belangenafweging toetsen. Deze laatste toetsing is enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze zaak alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, en de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft bij de belangenafweging in het voordeel van eiseres meegewogen dat referent nog geen 25 jaar was ten tijde van de aanvraag van de mvv. Daarnaast heeft verweerder in het voordeel van eiseres betrokken dat referent in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel, waardoor sprake is van een objectieve belemmering om het gezins- en familieleven in het land van herkomst uit te oefenen. Toch heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiseres nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het gaat dus om een eerste toelating, waarbij de uitgangspositie van eiseres minder sterk is. Verweerder heeft verder, anders dan eiseres betoogt, gewicht mogen toekennen aan het economisch belang van de Nederlandse staat. De rechtbank overweegt daarbij dat uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat het economisch belang als weigeringsgrond mag worden tegengeworpen. [6] Referent is afhankelijk van een uitkering uit de openbare kas. Hij is inmiddels vijf jaar in Nederland en heeft geen redenen genoemd waarom hij geen werk heeft gevonden, of welke inspanningen daarvoor zijn verricht door hem. Referent is dus niet in staat om de kosten van levensonderhoud en huisvesting van eiseres zelfstandig te dragen. Ook kan referent eiseres geen onderdak bieden. Daarbij heeft verweerder conform de Werkinstructie 2020/16 de mogelijk toekomstige aanspraken van eiseres op uit de algemene middelen gefinancierde voorzieningen, mogen betrekken. Ten slotte heeft verweerder mogen meewegen dat eiseres en referent met elkaar contact kunnen blijven houden zoals zij dat de afgelopen jaren hebben gedaan.
6.3.
De verwijzing door eiseres ter zitting naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 10 december 2021 [7] leidt niet tot een ander oordeel. In de zaak die tot die uitspraak heeft geleid, was sprake van geheel andere feiten en omstandigheden, en betrof dus geen gelijk geval. De referent in die zaak, die om de overkomst naar Nederland van zijn ouders had gevraagd, was 19 jaar oud en nog maar kort in Nederland. Hem werd door verweerder niet tegengeworpen, dat hij onvoldoende inspanningen had verricht om in Nederland aan werk te komen. Verder had de vader van die referent het gezin in het land van herkomst financieel onderhouden als apotheker met een eigen inkomen. De rechtbank vond het daarom in die zaak niet zonder nader onderzoek door verweerder aannemelijk, dat die ouders en die referent in Nederland ten laste zouden gaan komen van de openbare kas.
6.4.
De stelling van eiseres, dat het zelden zal voorkomen dat een vreemdeling reeds vòòr zijn of haar komst naar Nederland over werk zal beschikken en dat er op die manier nooit aan de voorwaarden van het beleid zal worden voldaan, volgt de rechtbank ook niet. Zoals blijkt uit het voorgaande onder punt 6.2. heeft verweerder in deze zaak niet uitsluitend naar dit aspect van het economische belang van de Nederlandse staat gekeken.
6.5.
De rechtbank concludeert dat verweerder de belangenafweging goed gemotiveerd en niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Het weigeren van de mvv is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie paragraaf 3.4 van de Werkinstructie 2020/16.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1604, rechtsoverweging 7.
5.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees hof voor de rechten van de mens van 31 januari 2006, ECLI:NL:XX:2006:AV3568 (Rodrigues Da Silva en Hoogkamer tegen Nederland).
6.Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 20 oktober 2005, ECLI:CE:ECHR:1020DEC000887604 (Haydarie e.a tegen Nederland).
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:13685.