ECLI:NL:RBDHA:2022:12894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1898, 21/1901 en 21/1902
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroepen na ontbinding van een vereniging en verval van procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022, werd de ontvankelijkheid van drie beroepen van een ontbonden vereniging beoordeeld. De vereniging had beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Economische Zaken en Klimaat, maar was na het indienen van de beroepen ontbonden en had haar rechtspersoonlijkheid verloren. De rechtbank oordeelde dat de vereniging geen procesbelang meer had, omdat zij per 2 juli 2021 uitgeschreven was uit het Handelsregister en op 25 juni 2021 was ontbonden. De vereffenaar van de vereniging stelde dat de ontbinding berustte op dwaling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen actie was ondernomen om de ontbinding ongedaan te maken. De rechtbank concludeerde dat de beroepen niet-ontvankelijk waren, omdat de vereniging niet meer bestond en er geen baten waren die een heropening van de vereffening rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen de bestreden besluiten niet-ontvankelijk en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1898, 21/1901 en 21/1902

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2022 in de zaak tussen

de ontbonden vereniging ‘ [eiseres] ’ ( [eiseres] ) h.o.d.n. [h.o.d.n.] ( [h.o.d.n.] ), te [vestigingsplaats 1] , eiseres
(gemachtigde: mr. I.L. Haverkate),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A.G. Stolker, A.E. Barendse en E. Koerstra ).
Als derde-partij in de zaken SGR 21/1901 en 21/1902 heeft aan het geding deelgenomen: de
Vereniging [derde-partij] ( [derde-partij] ), te [vestigingsplaats 2]
(gemachtigden: H. Folkers en J. Weggeman).

Procesverloop

In de zaak 21/1901
Met het besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan [derde-partij] een afbouwsubsidie verleend van € 300.000,- over 2019 en 2020.
Met het besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
In de zaak 21/1898
Met het besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van [eiseres] om subsidie voor het ontwikkelen van een boekhoudpakket voor de leden van [eiseres] , kennisverdieping voor besturing kredietunies, het ontwikkelen van een programma ter bevordering van stapelfinanciering (bank en kredietunies) en het opzetten van een digitale bibliotheek en de aanvraag van [eiseres] om een bijdrage inzake een uitstel tot aflossing van een lening van een ondernemer in een kredietunie afgewezen.
Met het besluit van 12 februari 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
In de zaak 21/1902
Met het besluit van 20 december 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de aanvraag van [eiseres] om openbaarmaking van documenten over (in)directe subsidies en financieringstoezeggingen en verstrekte financieringen aan [derde-partij] gedeeltelijk ingewilligd.
Met het besluit van 12 februari 2021 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar van [eiseres] tegen het primaire besluit 3 deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
In de drie zaken:
[eiseres] heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022.
Namens [eiseres] is verschenen, de vereffenaar mr. [A] (hierna: [A] ), bijgestaan door de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
[derde-partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Is er nog procesbelang?
1.1.
De rechtbank dient – ook ambtshalve – te beoordelen of [eiseres] bij haar beroepen nog procesbelang heeft.
1.2.
Na het instellen van de beroepen is [eiseres] per 2 juli 2021 uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). In het uittreksel van de KvK staat dat de ontbonden rechtspersoon “ [eiseres] ” is ontbonden op grond van een ontbindingsbesluit en dat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 25 juni 2021. [A] is tot bewaarder boeken en bescheiden aangesteld.
Op 7 oktober 2021 is een (nieuwe) ‘ [vereniging] ’ ingeschreven in het Handelsregister, waarvan [A] een van de bestuurders is.
Wat vindt [eiseres] ?
2. De vereffenaar van [eiseres] , [A] , stelt dat het besluit om tot ontbinding van de vereniging over te gaan op dwaling berust, omdat na de ontbinding is gebleken dat de leden van de [eiseres] door een bestuurslid zijn misleid. In het Handelsregister is ten onrechte vermeld dat er geen bekende baten meer zijn (een zogenoemde ‘turboliquidatie’). Het procesbelang is gelegen in het feit dat inmiddels een nieuwe [eiseres] is opgericht, waaraan (door tussenkomst van [B.V.] ) de activa en passiva van de oude [eiseres] zijn overgedragen.
Indien de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten onrechtmatig acht, kunnen daaruit baten kunnen ontstaan op basis waarvan een verzoek om heropening van de vereffening kan worden gedaan bij de sector kanton van de rechtbank. Daarin is het procesbelang gelegen.
Wat vindt verweerder?
3.1.
Hoewel uit de stukken valt op te maken dat het einde van [eiseres] niet harmonieus is
verlopen en er her en der veel oud zeer zit, blijkt uit de stukken niet dat er daadwerkelijk
actie is ondernomen om de ontbinding ongedaan te maken op grond van dwaling
of anderszins. Evenmin is de registratie in het Handelsregister aangepast of is de
vereffening van [eiseres] heropend in verband met (nagekomen) baten. Ook sluiten de
notulen van de algemene ledenvergadering van [eiseres] van 24 juni 2021 niet op
voorhand uit dat [eiseres] is opgehouden te bestaan en dat het een turboliquidatie betreft.
De feiten en omstandigheden geven geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de registratie in het Handelsregister. Volgens die registratie bestaat [eiseres] niet meer, zodat haar belang bij het voortzetten van deze drie beroepen dus is komen te vervallen. Verweerder verzoekt daarom de drie beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.
3.2.
Indien niettemin moet worden aangenomen dat [eiseres] nog niet is opgehouden te
bestaan, dan kan zij ingevolge artikel 2.19, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) uitsluitend bestaan voor zover dit voor de vereffening van het vermogen nodig is.
Dat betekent dus dat zij alleen kan bestaan voor zover er baten zijn ten behoeve van de boedel en dat zij alleen ten behoeve van die baten nog een procesbelang kan hebben bij beoordeling van de rechtmatigheid van een of meer van de drie aan de orde zijnde besluiten. Dat is echter niet het geval. De drie zaken kunnen geen baten opleveren. De zaak over de door [eiseres] aangevraagde subsidie kan redelijkerwijs geen baten opleveren, omdat toen de aanvraag werd gedaan al beleid was om de subsidies voor kredietunieorganisaties af te bouwen. Ook kan de ontbonden vereniging niet de aan de subsidie verbonden activiteiten verrichten. Dat er inmiddels een nieuwe vereniging is onder de naam “ [vereniging] ” maakt dit niet anders, al aangenomen dat de activa en passiva van de oude vereniging rechtens zijn overgegaan naar de nieuwe vereniging.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Door de ontbinding op 25 juni 2021 is [eiseres] opgehouden te bestaan [1] . Vereffening heeft, omdat geen baten meer aanwezig waren, niet plaatsgevonden. De [eiseres] is dus ook niet op grond van artikel 2:19, vijfde lid, van het BW blijven voortbestaan. Het besluit van de algemene ledenvergadering tot benoeming van [A] tot vereffenaar heeft juridisch geen effect kunnen sorteren.
4.2.
Indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiser of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt, kan de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 2:23c, eerste lid, van het BW op verzoek van een belanghebbende de vereffening heropenen en zo nodig een vereffenaar benoemen. In dat geval herleeft de rechtspersoon, doch uitsluitend ter afwikkeling van de heropende vereffening. De heropening heeft dus niet tot gevolg dat de rechtspersoon herleeft om uit een subsidieverlening voortvloeiende verplichtingen te verrichten.
4.3.
Niet gebleken is dat een verzoek tot heropening van de vereffening op grond van artikel 2:23c, eerste lid, van het BW is gedaan, ook niet in verband met (een van) de onderhavige procedures.
4.4.
Hieruit volgt dat [eiseres] na ontbinding niet meer is blijven voortbestaan. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het belang bij voortzetting van de beroepen is komen te vervallen. Dat wordt niet anders doordat, nadat [eiseres] is opgehouden te bestaan, een andere Vereniging is opgericht met de naam ‘ [vereniging] ’.
De rechtbank volgt niet het betoog van [eiseres] dat het procesbelang kan zijn gelegen in een na deze uitspraak door [eiseres] te doen verzoek om heropening van de vereffening. Artikel 2:19 in verbinding met artikel 2:23c van het BW biedt daarvoor geen ruimte. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 19 maart 2018. [2]
Conclusie
4.5.
De beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 zijn niet-ontvankelijk.
4.6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2:19, eerste lid, aanhef en onder a, van het BW