ECLI:NL:RBDHA:2022:12893

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horeca-inrichting en intrekking van exploitatievergunning wegens drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een horeca-inrichting en de intrekking van de exploitatievergunning. Eiser, een ondernemer die sinds 2012 een exploitatievergunning had voor zijn koffiehuis, was in beroep gegaan tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag om zijn zaak voor drie maanden te sluiten en de vergunning in te trekken. Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd gesteld dat er aanwijzingen waren voor drugshandel in het koffiehuis. Tijdens een doorzoeking op 12 januari 2021 werden er aanzienlijke hoeveelheden hasj en contant geld aangetroffen, wat leidde tot de sluiting van de zaak.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting en intrekking van de vergunning te handhaven. De rechtbank stelde vast dat er voldoende bewijs was dat er in de horeca-inrichting drugs werden verhandeld, en dat de ondernemer verantwoordelijk was voor de activiteiten van zijn personeel. De rechtbank vond de sluiting van drie maanden noodzakelijk om de openbare orde te herstellen en de bekendheid van het koffiehuis als drugspand te beëindigen. De rechtbank oordeelde ook dat de intrekking van de exploitatievergunning gerechtvaardigd was, omdat de burgemeester het vertrouwen in de ondernemer had verloren.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en benadrukte dat de burgemeester de bevoegdheid had om op te treden tegen de overtredingen die in de horeca-inrichting plaatsvonden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de beslissing aan de partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5975

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.] , uit [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Kotliar en mr. H. Weisfelt),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. R. den Ouden en S. Price).

Procesverloop

Met het besluit van 28 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de horeca-inrichting [h.o.d.n.] aan de [adres] [nummer] in [plaats] (hierna: het koffiehuis) gesloten voor de duur van drie maanden met ingang van 29 januari 2021 en de exploitatievergunning ingetrokken.
Met het besluit van 31 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is ondernemer en heeft vanaf 15 mei 2012 een exploitatievergunning voor het koffiehuis. Verweerder heeft op 3 februari 2021 van de politie een bestuurlijke rapportage over handel in verdovende middelen in het koffiehuis ontvangen. Volgens informatie die is verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de politie Den Haag zou in het koffiehuis hasj worden verkocht door de ondernemer, een personeelslid en een broer van het personeelslid. Vervolgens is een opsporingsonderzoek gestart. Het koffiehuis is geobserveerd en daarbij is gebleken dat uit een uitgifteluik kleine voorwerpen worden verkocht en dat een woning gelegen tegenover het koffiehuis (hierna: de woning) is betrokken bij de handel. Naar aanleiding van deze feiten heeft de politie op 12 januari 2021 het koffiehuis, de woning en een auto doorzocht. In het koffiehuis zijn plakken en losse brokken hasj (totaal 17,9 gram), resten cannabis en een grammenweegschaal gevonden. In de woning zijn 12 plakken hasj (totaal 66,7 gram) en een geldbedrag van € 32.360,- gevonden.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de sluiting en de intrekking van de horecavergunning gehandhaafd. Eiser is het daar niet mee eens.
Wat vindt eiser?
3. In de onderneming waren weliswaar verdovende middelen aanwezig, maar deze waren niet bestemd voor de handel, althans niet voor de handel in of vanuit de onderneming. Het gaat om een hoeveelheid die is aangetroffen in de woning van de schoonouders van eiser en om een hoeveelheid die is aangetroffen in de tas van een familielid van eiser dat af en toe in het koffiehuis werkt. Op het moment van de inval stond dit familielid te wachten tot hij werd opgehaald. Het is niet aan eiser toe te schrijven dat dit familielid verdovende middelen in die tas had zitten. Indien de hasj vanuit de onderneming zou worden verhandeld, zou deze niet met een personeelslid mee naar huis gaan. De aangetroffen weegschaal was niet van eiser en hij weet niet van wie deze wel was. Eiser heeft nooit iets van drugshandel gemerkt. De uitleveringen die de politie heeft waargenomen, betroffen Marokkaanse snuiftabak. De strafzaak tegen eiser is geseponeerd. Dit is in het bestuursrecht niet zonder betekenis, omdat daardoor gerede twijfel ontstaat over de rol van eiser. Naast de sluiting van de horeca-inrichting is het daar bovenop intrekken van de exploitatievergunning niet noodzakelijk en disproportioneel.
Wat zijn de regels?
4. De regels zijn opgenomen in de bijlage, die bij deze uitspraak hoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1.
Verweerder mocht uitgaan van de bestuurlijke rapportage van 3 februari 2021. Uit deze rapportage blijkt dat er meerdere aanwijzingen zijn van drugshandel. Naast de informatie van het TCI en de informatie uit het BVH is bij de observaties op twee dagen gezien dat er meerdere verdachte transacties hebben plaatsgevonden. Bij het uitgifteluik vinden meerdere korte bezoeken plaats van klanten die meerdere malen om zich heen kijken en door het personeel kleine voorwerpen vluchtig ontvangen. Dat dit gaat om de verkoop van snuiftabak is door eiser niet aannemelijk gemaakt. Verweerder mocht ervan uit gaan dat het bij de verkoop via het uitgifteluik ging om hasj, omdat de politie bij de doorzoeking van het koffiehuis op verschillende plekken plakken en brokken hasj, die deels in het zicht lagen, heeft aangetroffen. De ondernemer was hiervan dus op de hoogte. Het ging daarbij om meer dan 5 gram softdrugs. Bij het aantreffen van meer dan 5 gram softdrugs mag verweerder aannemen dat het gaat om een handelshoeveelheid bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. [1] Deze drugs zijn niet alleen aangetroffen in een rugzak, die volgens eiser van een personeelslid was. Eiser is bovendien als eigenaar verantwoordelijk voor wat er in het koffiehuis plaatsvindt en hij is dus ook wel degelijk verantwoordelijk voor het handelen van zijn personeel in het koffiehuis.
Verweerder heeft de in de woning aangetroffen hoeveelheid softdrugs (66,7 gram) mogen betrekken bij zijn oordeel dat sprake is van het aanwezig hebben van softdrugs voor de verkoop. De bestuurlijke rapportage beschrijft dat hasj in de woning wordt opgehaald, dat de schoonvader van eiser staat ingeschreven op het adres van de woning en dat tijdens de observaties personen veelvuldig heen en weer zijn gelopen tussen het koffiehuis en de woning.
De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat verweerder bevoegd was om het koffiehuis te sluiten. Ook was verweerder op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder a, b, c en f, van de APV bevoegd de exploitatievergunning in trekken.
5.2.
Dat eiser een sepotbeslissing (wegens gebrek aan bewijs) heeft ontvangen leidt niet tot een ander oordeel.
Schending van de onschuldpresumptie is aan de orde indien een oordeel wordt gegeven over de schuld van iemand ter zake van het plegen van een strafbaar feit terwijl de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure niet is komen vast te staan. Alleen het uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit, levert geen schending van de onschuldpresumptie op. [2]
De rechtbank stelt vast dat verweerder niet een oordeel heeft gegeven over de schuld van eiser ter zake van het plegen van een strafbaar feit, maar van het aanwezig hebben in het koffiehuis van een handelsvoorraad softdrugs bestemd voor de verkoop. Verder blijkt uit de sepotbeslissing van het OM dat deze slechts betrekking heeft op handel in softdrugs op 9 januari 2021. Ook zegt de sepotbeslissing niets over het handelen van het personeel waarvoor eiser verantwoordelijk is.
Evenredigheid van de sluiting en de intrekking
- Noodzakelijkheid van de sluiting
5.3.
Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gelet op de aangetroffen hoeveelheid softdrugs redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een ernstige situatie en dat sluiting daarom noodzakelijk is. Er werd vanuit de horeca-inrichting gehandeld in softdrugs. Om een eind te maken aan de bekendheid van het koffiehuis als verkooppunt van softdrugs en ter herstel van de openbare orde in de buurt van de horeca-inrichting mocht de verweerder een sluiting noodzakelijk achten. Met een minder ingrijpend middel als een waarschuwing had dat doel niet bereikt kunnen worden.
- Evenwichtigheid van de sluiting
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat de duur van de sluiting van drie maanden niet onevenwichtig is. Eiser heeft gelet op het gebruik van het pand als horeca-inrichting geen bijzondere binding met het pand. Verder heeft verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen eiser verantwoordelijk is voor de drugshandel die vanuit het koffiehuis heeft plaatsgevonden en dat hem dus een ernstig verwijt valt te maken.
5.6.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder redelijkerwijs tot intrekking van de exploitatievergunning heeft kunnen overgaan, omdat hij het vertrouwen is verloren dat eiser voldoende zorg draagt voor een goede exploitatie van het koffiehuis. Verweerder mocht de combinatie van beide maatregelen noodzakelijk en disproportioneel achten. Door de sluiting voor de duur van drie maanden wordt een eind gemaakt aan de bekendheid van het koffiehuis als verkooppunt van softdrugs wordt de openbare orde in de buurt hersteld.
Daarnaast kon verweerder in redelijkheid tot het oordeel komen dat hij het vertrouwen in eiser als goed exploitant van het koffiehuis is verloren. Dit betekent dat op dezelfde locatie (slechts) een horeca-inrichting kan worden geëxploiteerd na een nieuwe aanvraag, waarbij verweerder de betrouwbaarheid van de aanvrager als exploitant kan beoordelen.
Het financieel nadeel dat eiser leidt is een direct gevolg van toepassing van de intrekkingsbevoegdheid. Verweerder heeft het algemeen belang, de bescherming van de openbare orde en veiligheid, van groter belang mogen achten dan de financiële belangen van eiser.
5.7.
Het beroep is ongegrond
5.8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (APV)
Artikel 2:28, zesde lid
De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van de horeca-inrichting nadelig wordt beïnvloed;
b. de ondernemer of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt;
c. de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de horeca-inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horeca-inrichting activiteiten plaatsvinden, waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;
(…)
f. zich in of vanuit de horeca-inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de horeca-inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting;
Artikel 230A, tweede lid
De ondernemer en de leidinggevende zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de horeca-inrichting en/of buiten de horeca-inrichting doch in directe relatie daarmee, geen strafbare feiten plaatsvinden.
Ingevolge het
Handhavingsbeleid voor horeca en alcoholverstrekkerswordt in geval van een eerste overtreding met betrekking tot drugshandel/aantreffen handelshoeveelheid drugs overgegaan tot sluiting voor de duur van drie maanden.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1916
2.Uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:331