In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een horeca-inrichting en de intrekking van de exploitatievergunning. Eiser, een ondernemer die sinds 2012 een exploitatievergunning had voor zijn koffiehuis, was in beroep gegaan tegen het besluit van de burgemeester van Den Haag om zijn zaak voor drie maanden te sluiten en de vergunning in te trekken. Dit besluit volgde op een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd gesteld dat er aanwijzingen waren voor drugshandel in het koffiehuis. Tijdens een doorzoeking op 12 januari 2021 werden er aanzienlijke hoeveelheden hasj en contant geld aangetroffen, wat leidde tot de sluiting van de zaak.
De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting en intrekking van de vergunning te handhaven. De rechtbank stelde vast dat er voldoende bewijs was dat er in de horeca-inrichting drugs werden verhandeld, en dat de ondernemer verantwoordelijk was voor de activiteiten van zijn personeel. De rechtbank vond de sluiting van drie maanden noodzakelijk om de openbare orde te herstellen en de bekendheid van het koffiehuis als drugspand te beëindigen. De rechtbank oordeelde ook dat de intrekking van de exploitatievergunning gerechtvaardigd was, omdat de burgemeester het vertrouwen in de ondernemer had verloren.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en benadrukte dat de burgemeester de bevoegdheid had om op te treden tegen de overtredingen die in de horeca-inrichting plaatsvonden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de beslissing aan de partijen verzonden.