ECLI:NL:RBDHA:2022:12837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/09/636216 / KG RK 22-1212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens procedurele beslissing zonder schijn van vooringenomenheid

Op 24 oktober 2022 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoeker, die niet verschenen was op de zitting, had de wraking ingediend tegen mr. C.G. Meeder, de rechter die een aanhoudingsverzoek had afgewezen. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was omdat hij meer waarde hechtte aan de mededeling van de voormalige gemachtigde van verzoeker dan aan de verklaring van verzoeker zelf. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek af te wijzen een procedurele beslissing was en geen grond voor wraking kon vormen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om te concluderen dat de onpartijdigheid in het geding is. In dit geval waren er geen feiten of omstandigheden die duidden op een uitzonderlijke situatie van vooringenomenheid. De wrakingskamer besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en het proces in de hoofdzaak voort te zetten in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/66
zaak- /rekestnummer: C/09/636216 / KG RK 22-1212
Beslissing van 24 oktober 2022 (bij vervroeging)
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.G. Meeder,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 5 oktober 2022 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 12 oktober 2022.
1.2.
Op 17 oktober 2022 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is de rechter verschenen. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 21/3606 tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [gemeente] . In deze zaak heeft op 5 oktober 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De rechter heeft tijdens de zitting het aanhoudingsverzoek van de verzoeker afgewezen, waarna de verzoeker de rechter gewraakt heeft.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, waarop verzoeker de rechter heeft gewraakt, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft om aanhouding verzocht omdat hij niet wist dat de hoofdzaak op deze zitting zou worden behandeld. Evenmin wist hij dat zijn gemachtigde zich had onttrokken. Het verzoek om aanhouding is door de rechter afgewezen. Verzoeker is het daar niet mee eens. Volgens verzoeker is sprake van vooringenomenheid, omdat de rechter meer belang hecht aan wat zijn voormalige gemachtigde heeft meegedeeld (namelijk dat hij aan verzoeker heeft meegedeeld dat hij zich onttrok als advocaat) dan aan wat verzoeker heeft gezegd (namelijk dat hij niet wist dat zijn gemachtigde niet meer voor hem optrad).
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De beslissing van de rechter om het aanhoudingsverzoek van verzoeker af te wijzen, is een procedurele beslissing. Een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, dat is gebaseerd op een procedurele beslissing van de rechter, in beginsel niet toewijsbaar is. Dit zou alleen anders kunnen zijn als de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het dan om een uitzonderlijk geval moet gaan.
3.3.
Van zo’n uitzonderlijk geval is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden gesteld (en die zijn de wrakingskamer ook overigens niet gebleken), waaruit volgt dat sprake is van een uitzonderingssituatie zoals hiervoor is omschreven. Gebleken is dat de rechter zich tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft ingespannen om duidelijk te krijgen of verzoeker nog werd bijgestaan door de gemachtigde. De rechter heeft zowel de griffie als de gemachtigde gebeld, waarbij de gemachtigde aan de rechter en verzoeker heeft medegedeeld dat hij verzoeker al maanden niet meer bijstond. Verzoeker heeft dat vervolgens ontkend. Dat de rechter vervolgens het aanhoudingsverzoek heeft afgewezen, betekent niet dat daaruit blijkt van (de schijn van) vooringenomenheid van de rechter. De rechter is met zijn beslissing niet vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van de zaak, Ook anderszins is de wrakingskamer niet gebleken van vooringenomenheid van de rechter jegens verzoeker.
3.4.
De wrakingskamer ziet, anders dan de rechter heeft gesuggereerd, geen aanleiding om verzoeker een wrakingsverbod op te leggen, omdat niet is gebleken dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid een wrakingsverzoek in te dienen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Brandt, E.A.W. Schippers en D. Biever, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Nijhuis, en bij vervroeging en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.