ECLI:NL:RBDHA:2022:12836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
C/09/635442 / KG RK 22-1167
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot wraking van een rechter in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.A. Kazzaz-de Hoog, tegen de rechter mr. L.L. Benink. Verzoekster vreesde dat de rechter niet onpartijdig was, vooral naar aanleiding van een eerdere zitting op 8 september 2022, waar de rechter had verklaard geen kennis te hebben genomen van geluidsfragmenten die door verzoekster waren ingediend. Deze geluidsfragmenten bevatten beschuldigingen van seksueel misbruik van verzoeksters dochter door de vader. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter op de zitting duidelijk had toegelicht waarom zij de geluidsfragmenten niet had beluisterd en dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was. Ook het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming alleen kennis had genomen van de processtukken van de vader, werd niet als een reden voor wraking gezien. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid konden onderbouwen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de procedure werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/59
zaak- /rekestnummer: C/09/635442 / KG RK 22-1167
Beslissing van 11 oktober 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog
strekkende tot de wraking van
mr. L.L. Benink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 september 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 27 september 2022.
1.2.
Op 3 oktober 2022 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
- de rechter.
De griffier uit de familieprocedure, mr. V.K.M. Hanssen, en [naam] zijn verschenen als toehoorders.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummers C/09/622353 / FA RK 21-8491 en C/09/632386 / FA RK 22-4584 tussen verzoekster en [naam] .
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Verzoekster vreest dat de opstelling en de beslissingen tijdens de mondelinge behandeling van de rechter op 8 september 2022 wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid ten voordele van de wederpartij, althans dat de rechter de geobjectiveerde schijn van partijdigheid ten voordele van de wederpartij heeft gewekt. Verzoekster heeft gesteld dat er zeer sterke aanwijzingen zijn dat haar dochter tijdens het verblijf bij de vader seksueel is misbruikt. Verzoekster heeft geluidsopnamen gemaakt waarin haar (destijds) vierjarige dochter vertelt wat er is voorgevallen. Deze geluidsopnamen zijn naar de advocaat van de vader gestuurd, die deze zonder enige discussie heeft geaccepteerd. De voorzieningenrechter die eerder over hervatting van de zorgregeling heeft geoordeeld, heeft de geluidsfragmenten ook beluisterd. De rechter in de bodemprocedure heeft echter tijdens de mondelinge behandeling van 8 september 2022 verklaard bewust niet naar de geluidsfragmenten te hebben geluisterd. Daarbij verklaarde de vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming dat zij uitsluitend kennis had genomen van de processtukken zijdens de vader, niet van de moeder. Zij mocht desondanks haar visie geven. Dit maakte de sfeer op de zitting zo mogelijk nog meer ten voordele van de vader en ten nadele van de moeder/verzoekster. Verzoekster is daarom van mening dat de rechterlijke onpartijdigheid is geschaad en dat de rechter moet worden gewraakt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Met betrekking tot de eerste wrakingsgrond, het niet hebben beluisterd van de betreffende geluidsfragmenten, overweegt de wrakingskamer als volgt. De rechter heeft daar op de zitting – voor zover hier van belang – het volgende over aangegeven:
“Ik heb daar niet naar geluisterd. U mag vertellen wat daaruit blijkt. Als rechter horen we niet wat ervoor gebeurt, of wat erna gebeurt. Op basis van de opname kunnen we weinig concluderen. Voor het onderzoek naar seksueel misbruik zijn er speciale rechercheurs, daar kan ik niks over zeggen. Ik heb begrepen wat er uit te horen is. Dat heb ik niet zelf gehoord.”De rechter heeft hiermee uitgelegd waarom zij in dit geval geen kennis heeft genomen van de geluidsfragmenten en zij heeft haar afwegingen om dat niet te doen op de zitting duidelijk toegelicht. De wrakingskamer is van oordeel dat uit deze afweging in zoverre geen enkele (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid is af te leiden. Het enkele feit dat de voorzieningenrechter deze geluidsfragmenten eerder wel heeft beluisterd, maakt dat niet anders.
3.3.
Verder is de wrakingskamer van oordeel dat ook de tweede wrakingsgrond, dat de Raad voor de Kinderbescherming advies heeft mogen geven terwijl de raadsvertegenwoordiger alleen kennis had genomen van de processtukken van de vader, ook niet kan leiden tot een gegronde wraking. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie uitgelegd dat de Raad voor de Kinderbescherming vanwege het project Uniform Hulpaanbod (UHA) op dit moment voor alle familierechtelijke zittingen wordt uitgenodigd waarin een gezag- of omgangskwestie speelt. Afspraak daarbij is dat de Raad voor de Kinderbescherming zich niet inhoudelijk voorbereid en advies geeft op basis van wat er op zitting wordt besproken. De Raad heeft daarom alleen het verzoekschrift van de zijde van de vader ontvangen. Dat de Raad voor de Kinderbescherming vervolgens advies heeft mogen geven op basis van wat er is besproken op de zitting, levert nog geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid van de rechter op. Zowel verzoekster als de vader heeft op de zitting zijn/haar standpunt toegelicht en vervolgens is de Raad voor de Kinderbescherming met een advies gekomen. Verzoekster wil graag dat er een raadsonderzoek komt, terwijl de Raad voor de Kinderbescherming kennelijk heeft geadviseerd eerst proefcontacten tot stand te brengen. De rechter heeft aangegeven dat zij nog geen inhoudelijke beslissing heeft genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is hiermee niet van (objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid bij de rechter gebleken.
3.4.
De wrakingskamer oordeelt gelet op het voorgaande dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. E.A. Kazzaz-Hoog;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, R. Cats en E.A.W. Schippers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.