Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[moeder] te [plaats01] ,
[vader]te [plaats01] ,
[dochter]en (iii) in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarigen
[zus]en
[broer],
[naam01] AMBULANTE BEGELEIDING, te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 17 februari 2022, met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 20 juli 2022, waarin een mondelinge behandeling door de meervoudige kamer van deze rechtbank is bevolen;
- de brief van 12 september 2022 van de ouders, met als bijlage productie 15;
- de op 20 september 2022 ingediende productie 16 van de ouders (een verwijzing naar een digitaal aangeleverd videobestand en drie stukken);
- het bij e-mail van 20 september 2022 van de ouders (als onderdeel van productie 16) toegestuurde beeldmateriaal;
- de op 3 oktober 2022 ingediende productie 17 van de ouders;
- de op 7 oktober 2022 ingediende productie 5 van [de begeleidster] ;
- de bij e-mail van 17 oktober 2022 namens de ouders toegestuurde verkorte versie van het eerder toegestuurde beeldmateriaal.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
In de conclusie van antwoord heeft [de begeleidster] haar stelling dat er sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst niet onderbouwd en de ouders hebben daar vervolgens gemotiveerd verweer tegen gevoerd. Volgens de ouders deed [de begeleidster] haar werk als zelfstandige ook daadwerkelijk zelfstandig en was er geen sprake van een gezagsverhouding zoals bij een arbeidsovereenkomst. Daar is namens [de begeleidster] tijdens de mondelinge behandeling tegenover gesteld dat er welbewust voor is gekozen een “Zorgovereenkomst Arbeidsovereenkomst” aan te gaan, en niet een “Zorgovereenkomst van opdracht”. Zij heeft erop gewezen dat partijen in de Zorgovereenkomst zijn aangeduid als werkgever (degene die zorg ontvangt) en werknemer (degene die zorg verleent), dat zij handelde volgens de door de ouders gegeven instructies en dat zij ook steeds verantwoording aflegde van wat zij deed. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de stelling dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst niet voldoende onderbouwd. Dat het woord ‘arbeidsovereenkomst’ is gebruikt is wel een aanwijzing in die richting, maar het komt vervolgens aan op wat er daadwerkelijk gebeurde en hoe partijen invulling gaven aan hun afspraken. Wat partijen daarover hebben verteld wijst er niet op dat [de begeleidster] in dienst was van [dochter] (en de ouders als haar wettelijk vertegenwoordigers). [de begeleidster] werkte als zelfstandige met onregelmatige uren en zij voerde haar taken zelfstandig uit. Daaraan staat niet in de weg dat zij instructies kreeg van de ouders en aan hen verantwoording aflegde. Met de ouders is de rechtbank van oordeel dat de gang van zaken wijst op de uitvoering van een overeenkomst van opdracht. Ook bij zo’n overeenkomst wordt regelmatig gewerkt op basis van door de opdrachtgever gegeven instructies en wordt doorgaans verslag gedaan van de uitvoering van het werk en de daaraan bestede uren. Die omstandigheden betekenen dus niet dat sprake is (geweest) van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van [de begeleidster] dat zij niet aansprakelijk is voor de schade door het ongeval omdat die schade in de uitoefening van de arbeidsovereenkomst is ontstaan.
- tijdelijke grafbedekking en bloemstukken € 349,75
- tijdelijk gedenkteken € 36,95
- grafkaarsjes € 122,54
- kleding begrafenis nabestaanden € 845,67
- vingerafdruk in sieraad € 1.100,00
- hand/voet in brons € 798,00
- memorydeken € 1.390,00
- herdenkingskosten € 5.000,00