ECLI:NL:RBDHA:2022:12724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
SGR 20/7457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor een antenne-installatie op een woongebouw in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2022, wordt het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een antenne-installatie op het dak van een woongebouw beoordeeld. Eiseres, die op ongeveer 240 meter afstand woont, stelt dat de antenne-installatie schadelijke gevolgen voor de gezondheid kan hebben en dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de vergunning had moeten weigeren. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres en de wettelijke kaders die van toepassing zijn op de vergunningverlening.

De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid biedt voor het plaatsen van antenne-installaties, zelfs in rijksbeschermde stadsgezichten. Eiseres wordt als belanghebbende aangemerkt, ondanks dat zij niet in het gebouw woont waar de antenne-installatie is geplaatst. De rechtbank oordeelt dat de gezondheidsaspecten al zijn betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en dat het college geen ruimte heeft om deze opnieuw te wegen bij de beoordeling van de vergunning.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit van het college. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede afweging van belangen bij de vergunningverlening en de rol van het bestemmingsplan in deze context.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: E. Veldman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een antenne-installatie op het dak van een woongebouw.
1.1.
Het college heeft de omgevingsvergunning aan KPN verleend met het besluit van 10 februari 2020. Met het bestreden besluit van 15 oktober 2020 op het bezwaar van eiseres is het college bij de verlening van de omgevingsvergunning gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep 18 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid de omgevingsvergunning mocht verlenen aan KPN voor het plaatsen van een antenne-installatie op het dak van het woongebouw aan de [adres] [nummer] in [plaats]. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres betoogt dat het college de omgevingsvergunning voor de antenne-installatie op het dak van het gebouw aan de [adres] [nummer] had moeten weigeren, omdat de antenne-installatie nadelige gevolgen voor de gezondheid kan hebben. Eiseres vindt daarnaast dat Den Haag als gaststad van vele internationale organisaties gehouden is om zich te houden aan het voorzorgsbeginsel, Europese regelgeving en internationale verdragen. In beroep verzoekt eiseres ook dat het college haar schadeloos zal stellen voor de gezondheidsschade en de waardevermindering van haar woning als gevolg van de plaatsing van de antenne-installatie.
3.1.
Het college vindt daarentegen dat de vergunning niet kan worden geweigerd op grond van het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is het namelijk toegestaan om een antenne-installatie op een gebouw te plaatsen. Als uitzondering op die regel geldt dat het niet is toegestaan om een antenne-installatie te plaatsen op een gebouw dat een rijksbeschermd stadsgezicht is. Het gebouw aan de [adres] [nummer] is weliswaar een rijksbeschermd stadsgezicht maar in het bestemmingsplan is hiervoor een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Het college voert aan verplicht te zijn om mee te werken aan de afwijking van het bestemmingsplan en de verlening van de omgevingsvergunning aan KPN. Dit vloeit voort uit het limitatief-imperatief stelsel van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), aldus het college.
Is eiseres belanghebbende in de beroepsprocedure?
4. De rechtbank beoordeelt allereerst of eiseres in deze beroepsprocedure kan worden aangeduid als belanghebbende. Eiseres zelf woont niet in het gebouw waar de antenne-installatie is geplaatst maar op een afstand van ongeveer 240 meter. In deze procedure geldt eiseres naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbende. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is namelijk bepaald dat een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit en vervolgens beroep kan instellen bij de rechtbank. [1] Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb definieert een belanghebbende als: “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. Eiseres heeft betoogd dat zij en haar gezin last hebben van de antenne-installatie in de vorm van gezondheidsklachten en dat zij een verhoogd gezondheidsrisico lopen als gevolg van straling van de antenne-installatie. De rechtbank kwalificeert eiseres wegens de gestelde gezondheidsklachten daarom als belanghebbende. Deze kwalificatie is geen rechtelijk oordeel over het gezondheidsaspect van de antenne-installaties maar alleen van belang voor de beantwoording van de vraag of eiseres ontvankelijk is in haar beroep. Dit oordeel is ook in lijn met de door eiseres aangehaalde uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2020. [2]
Toetsingskader bij het toetsen van de vergunningverlening
5. Voordat de rechtbank de beroepsgronden inhoudelijk beoordeelt, schetst zij eerst welke regels van toepassing zijn bij de toetsing van de vergunningverlening, het zogenaamde toetsingskader.
5.1.
Om een antenne-installatie op een woongebouw te plaatsen is een omgevingsvergunning nodig. [3] Op grond van het bestemmingsplan is het toegestaan om een antenne-installatie te plaatsten. Het is alleen niet toegestaan om antenne-installaties op woongebouwen te plaatsen die zijn gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht, zoals het gebouw aan de [adres] [nummer]. [4] Op grond van het bestemmingsplan kan het college wel beslissen om hiervan af te wijken, mits het monumentale karakter van de bebouwing en/of het ensemble waar de bebouwing deel van uitmaakt niet in onevenredige mate wordt aangetast. [5] Het college mag alleen niet meewerken aan de afwijking als de aanvraag in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. [6]
5.2.
Voor het verlenen van een omgevingsvergunning geldt het zogenaamde limitatief-imperatief stelsel. Dit betekent dat het college de omgevingsvergunning alleen mag weigeren als één van de weigeringsgronden van artikel 2.10, eerste lid van de Wabo van toepassing zijn. De strijdigheid met het bestemmingsplan is zo een weigeringsgrond. Artikel 2.10, tweede lid van de Wabo bepaalt dat het college in dat geval slechts mag weigeren als de vergunning niet met een zogenaamde binnenplanse afwijking kan worden verleend.
5.3.
Op grond van het bestemmingsplan geldt als binnenplanse afwijking dat “het monumentale karakter van de bebouwing en/of het ensemble waar de bebouwing deel van uitmaakt niet in onevenredige mate wordt aangetast”. Het college heeft dit aspect beoordeeld en beslist dat het bouwplan van KPN aan die voorwaarden voldoet. Over dit aspect verschillen eiseres en het college niet van mening. De vraag, die aan de orde is in deze zaak, is of het college in de besluitvorming over het gebruik maken van die afwijkingsbevoegdheid ook het gestelde gezondheidsaspect had moeten betrekken in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank gaat hier verder op in onder rechtsoverweging 6. tot en met 6.3.
Moest het college de gezondheidsaspecten betrekken bij beoordeling van de afwijkingsbevoegdheid?
6. Eiseres betoogt dat het college gehouden is om alle gezondheidsrisico’s mee te wegen in de beslissing om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college voert daarentegen aan wegens het imperatief-limitatief stelsel van de Wabo geen ruimte te hebben bij de beslissing om af te wijken van het bestemmingsplan gezondheidsaspecten mee te wegen, omdat deze aspecten geacht moeten worden te zijn betrokken bij het tot stand komen van het bestemmingsplan en het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het college de bevoegdheid heeft om af te wijken van het bestemmingsplan. Het college mag niet afwijken van het bestemmingsplan als sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. Daaronder kunnen in beginsel ook eventuele gezondheidsrisico’s vallen. De rechtbank komt echter tot het oordeel dat bij de totstandkoming van het bestemmingsplan de gezondheidsaspecten al zijn betrokken, althans geacht worden te zijn betrokken. Bij de beoordeling van de binnenplanse afwijking bestaat daarom geen ruimte voor het college om de gezondheidsaspecten te betrekken. In de volgende rechtsoverwegingen zet de rechtbank nader uiteen hoe zij tot dit oordeel komt.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan op 27 juni 2013 is vastgesteld. Op grond van het bestemmingsplan is het in beginsel toegestaan om antenne-installaties te plaatsen. Bij het toelaten van antenne-installaties moet worden aangenomen dat de gemeenteraad alle relevante aspecten in het kader van de goede ruimtelijke ordening heeft meegewogen, waaronder gezondheidsaspecten. In het bestemmingsplan wordt voor het toestaan van antenne-installaties alleen een uitzondering gemaakt voor woongebouwen die liggen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Op dergelijke woongebouwen zijn antenne-installaties niet toegestaan, maar het college kan van dat verbod afwijken, mits de monumentale - en cultuurhistorische aspecten van de gebouwen niet onevenredig wordt aangetast. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beoordelingsruimte van het college in het kader van die afwijkingsbevoegdheid en de goede ruimtelijke ordening beperkt is tot de monumentale - en cultuurhistorische aspecten. Gezondheidsaspecten kunnen daarbij geen rol (meer) spelen. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning hoefde het college dus geen gezondheidsaspecten betrekken.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Moest het college de omgevingsvergunning weigeren wegens strijd met hogere regelgeving?
7. Eiseres betoogt ook dat het college de omgevingsvergunning moest weigeren wegens strijdigheid met hogere regelgeving. Concreet beroept eiseres zich daarbij op het voorzorgsbeginsel. De strijdigheid met dit beginsel houdt volgens eiseres in dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als vaststaat dat de antenne-installatie veilig is. Veilig betekent dan, aldus eiseres, dat wetenschappelijk moet zijn aangetoond dat er geen schadelijke effecten zijn op de gezondheid van de mens. [7] Eiseres stelt dat er momenteel wetenschappelijke onzekerheid bestaat over de veiligheid van antenne-installaties. Eiseres stelt dat niet blijkt dat de deze aspecten bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken.
7.1.
Met eiseres is de rechtbank het eens dat het college niet heeft gemotiveerd op welke wijze de gemeenteraad het gezondheidsaspect heeft betrokken bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dat maakt alleen niet dat eiseres het bestemmingsplan alsnog rechtstreeks kan toetsen. Het bestemmingsplan is onherroepelijk en van de rechtmatigheid daarvan moet daarom in beginsel worden uitgegaan.
7.2.
De rechtbank overweegt dat het wel mogelijk is om in een procedure, die is gericht tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning, indirect de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen. Het gaat hierbij dan om de regels in het bestemmingsplan die de plaatsing van antenne-installaties toestaan. Deze indirecte toetsing is alleen wel beperkt. Aan een bestemmingsplan, kan slechts verbindende kracht worden ontzegd, indien die evident in strijd is met een hoger wettelijk voorschrift, dan wel een algemeen rechtsbeginsel. Deze indirecte toetsing noemt men exceptieve toetsing. [8]
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat geen evidente strijd is met hogere regelgeving of rechtsbeginselen. Een bestemmingsplan is namelijk alleen evident in strijd met hoger recht als de rechtbank zonder nader onderzoek kan vaststellen dat zich strijd met de hogere rechtsnorm voordoet. Dat is in deze zaak niet het geval.
7.4.
Bij de beoordeling van de evidente strijdigheid overweegt de rechtbank dat in Nederland de Gezondheidsraad de schadelijkheid van de straling van antenne-installaties heeft onderzocht. In dat onderzoek gaat de Gezondheidsraad uit van blootstellingslimieten van de Raad van de Europese Unie. Die blootstellingslimieten gelden in Nederland ook als norm. Volgens onderzoek van de Gezondheidsraad blijft in de woon- en leefomgeving de straling van antenne-installaties ruimschoots onder deze blootstellingslimieten. Een verband tussen de straling en gezondheidsschade is volgens de Gezondheidsraad wetenschappelijk niet vastgesteld. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat een bestuursorgaan, zoals het college, zich bij de besluitvorming mag baseren op het advies van de Gezondheidsraad “Elektromagnetische velden, jaarbericht 2008” van maart 2009. [9]
7.5.
Het advies van de Gezondheidsraad uit 2009 is overigens in verband met de uitrol van het nieuwere 5G-netwerk in 2020 geactualiseerd. De Commissie Elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad komt daarbij tot dezelfde conclusies als in het advies van 2009. Wetenschappelijk is er volgens de Commissie geen samenhang aangetoond en is het ook niet waarschijnlijk dat er een verband bestaat tussen de blootstellingen aan straling op de 5G-frequenties en ziekten en aandoeningen, zoals kanker of verminderde vruchtbaarheid bij mannen. [10]
7.6.
De rechtbank overweegt daarbij dat het standpunt van de Gezondheidsraad uit 2009 al dateert van vóór de vaststelling van het bestemmingsplan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan was er voor de gemeenteraad geen aanleiding om aan te nemen dat het toestaan van antenne-installatie zou kunnen leiden tot gezondheidsschade. De rechtbank is daarom van oordeel dat - ondanks dat het college niet kan motiveren of en hoe de gezondheidsaspecten zijn betrokken door de gemeenteraad bij het bestemmingsplan - het toestaan van antenne-installaties niet evident berust op een gebrekkige belangenafweging. De rechtbank ziet ook geen strijdigheid met beginselen uit hogere regelgeving zoals bijvoorbeeld het voorzorgsbeginsel. Dit beginsel is weliswaar geformuleerd in Europese regelgeving [11] maar betreft geen concrete verplichting voor lidstaten om zich aan het voorzorgsbeginsel te houden. Het inroepen van de strijdigheid met het voorzorgsbeginsel is dan ook niet mogelijk. [12]
7.7.
Eiseres somt in haar brief van 7 oktober 2022 Europese wetgeving en verdragen op en verwijst in die brief ook naar een lijst met Europese wetgeving en verdragen op de website “signstop5g.eu/nl”. Volgens eiseres zijn die hogere regels in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank overweegt dat zij de aangehaalde regelgeving niet exceptief kan toetsen zonder concrete en nadere onderbouwing door eiseres. De rechtbank laat die hogere regels verder onbesproken.
7.8.
De rechtbank is van oordeel dat exceptieve toetsing van het bestemmingsplan aan het voorzorgsbeginsel niet leidt tot onverbindendheid of buiten toepassing verklaren van de regeling in het bestemmingsplan. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Heeft eiseres recht op schadevergoeding?
8. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, onderdeel c, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd een bestuursorgaan te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit van het college omdat de beroepsgronden niet slagen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding schadevergoeding toe te kennen aan eiseres.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning voor de antenne-installatie mocht verlenen aan KPN. Eiseres krijgt daarom geen schadevergoeding en krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Perniciaro, rechter, in aanwezigheid van mr. K.A. Linthout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1.2
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 7.1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
2. Tegen de beslissing op het bezwaar kan beroep worden ingesteld met toepassing van de voorschriften die gelden voor het instellen van beroep tegen het besluit waartegen bezwaar is gemaakt.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
een onrechtmatig besluit;
een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
het niet tijdig nemen van een besluit;
een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Bijzondere wet

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(…)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
indien de activiteit in strijd is met het exploitatieplan: met toepassing van de daarin opgenomen regels inzake afwijking;
indien de activiteit in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening: voor zover de betrokken regels afwijking daarvan toestaan;
indien de activiteit in strijd is met een voorbereidingsbesluit: met toepassing van de in het voorbereidingsbesluit opgenomen regels inzake afwijking.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 3°.
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Artikel 191
(oud artikel 174 VEG)
1. Het beleid van de Unie op milieugebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:
- behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;
- bescherming van de gezondheid van de mens;
- behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
- bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
2. De Unie streeft in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio's van de Unie. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.
In dit verband omvatten de aan eisen inzake milieubescherming beantwoordende harmonisatiemaatregelen, in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, een vrijwaringsclausule op grond waarvan de lidstaten om niet-economische milieuredenen voorlopige maatregelen kunnen nemen die aan een toetsingsprocedure van de Unie onderworpen zijn.
3. Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de Unie rekening met:
- de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens;
- de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio's van de Unie;
- de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet-optreden;
- de economische en sociale ontwikkeling van de Unie als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio's.
4. In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Unie en de lidstaten samen met derde landen en de bevoegde internationale organisaties. De nadere regels voor de samenwerking van de Unie kunnen voorwerp zijn van overeenkomsten tussen de Unie en de betrokken derde partijen.
De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.
Bestemmingsplan Renbaankwartier

Artikel 25 Algemene bouwregels

de in dit plan opgenomen regels zijn van toepassing op elk bouwwerk bedoeld om ter plaatse te functioneren;
overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, respectievelijk bebouwingspercentages is - tenzij in de regels anders is bepaald - slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m, respectievelijk 10% bedraagt. Voorwaarde daarbij is dat, indien sprake is van overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 2,40 m boven het maaiveld bevinden, of, voor zover deze bouwdelen boven een rijstrook zijn gelegen, deze bouwdelen zich op een minimale hoogte van 4,20 m boven maaiveld bevinden;
een overschrijding van de in het plan opgenomen bouwhoogten is toegestaan, voor zover het ondergeschikte bouwdelen betreft;
installaties voor mobiele telecommunicatie zijn toegestaan op gebouwen met een kantoor- of bedrijfsbestemming en daarnaast op overige gebouwen, die niet als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of niet zijn gelegen in een rijksbeschermd stadsgezicht
tenzij in de regels anders is bepaald mag binnen een bouwvlak in één laag beneden peil worden gebouwd;
bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximum bruto-vloeroppervlak tot 15 m2 zijn toegestaan;
bouwwerken voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen zijn toegestaan, mits niet hoger dan 2 meter en indien bovengronds geplaatst de oppervlakte niet meer dan 4 m2 bedraagt;
bouwwerken geen gebouw zijnde welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd zijn toegestaan, voor zover het betreft:
bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting;
bovenleidingen met bijbehorende draagconstructies of seinpalen;
9. binnen de geometrisch bepaalde vlakken welke onderdeel uitmaken van dit plan is straatmeubilair toegestaan;
10. een ruimte voor het parkeren van een personenauto moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
indien de afmetingen van een voor een gehandicapte gereserveerde parkeerruimte, bij haaks parkeren ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;
indien de afmetingen van een parkeerruimte uitgaande van langsparkeren, voor een personenauto ten minste 1,80 m bij 5,50 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedraagt, en in geval van haaks parkeren, ten minste 2,50 m bij 5,00 m bedraagt;
11. bij het realiseren van bestemmingen volgens dit bestemmingsplan dienen de Wet geluidhinder, het Haags ontheffingenbeleid en de voor dit bestemmingsplan afgegeven beschikking hogere grenswaarden in acht te worden genomen.
28.1
Afwijking van de in het plan opgenomen bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van:
het afwijken van voorgeschreven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten en perceelsgrensafstanden en bebouwingspercentage met maximaal 10%;
geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken en maatvoeringsvlakken tot een maximum van 3 m;
beneden peil gelegen ruimten in één laag, voor zover gelegen buiten een bouwvlak;
bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, elektriciteitsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 30 m2;
de plaatsing van installaties voor mobiele telecommunicatie op gebouwen die als gemeentelijk-, provinciaal- of rijksmonument zijn aangewezen en/of zijn gelegen in een rijks beschermd stadsgezicht, mits het monumentale karakter van de bebouwing en/of het ensemble waar de bebouwing deel van uitmaakt niet in onevenredige mate wordt aangetast.

Voetnoten

1.Artikel 7:1 en 8:1 van de Algemene Wet Bestuursrecht.
2.Zie ook de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 18 december 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:6699.
3.Artikel 2.2, eerste lid, onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
4.Artikel 25, vierde lid, van het bestemmingsplan Renbaankwartier.
5.Artikel 28, vijfde lid, van het bestemmingsplan Renbaankwartier.
6.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
7.Zie artikel 191 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor een voorbeeld van het zorgvuldigheidsbeginsel.
8.Uitspraak van 27 december 2018 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2018:4266.
9.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3979 en 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:504.
10.Het advies van “5G en gezondheid” van 2 september 2020 van de vaste Commissie Elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad.
11.Het eerder genoemde artikel 191 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
12.Zie ook de uitspraak van 21 september 2019 van de Afdeling Bestuursrechtspraak, RVS 2016:2518.