ECLI:NL:RBDHA:2022:1272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL22.1112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een minderjarige Iraakse vreemdeling en beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiser van Iraakse nationaliteit. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 januari 2022, waarin verweerder de aanvraag ongegrond verklaarde. Eiser stelde dat hij minderjarig was en dat zijn vader in Irak werd bedreigd door milities, wat de reden was voor hun vertrek uit Irak. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de gestelde problemen van de vader met de milities ongeloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich voldoende had overtuigd van de aanwezigheid van adequate opvang voor eiser in Irak, onder andere door de mogelijkheid van hereniging met zijn ouders en verblijf bij familieleden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1112

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

ProcesverloopBij besluit van 17 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Tevens is verschenen [naam 2] van Nidos, voogd van eiser.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum eiser] . Hij stelt dus minderjarig te zijn.
1.2.
Eiser heeft op 26 juni 2021 onderhavige asielaanvraag ingediend.
Op 13 juli 2021 heeft verweerder eerst op grond van artikel 34 van de Dublinverordening een verzoek om informatie bij de Griekse autoriteiten gedaan. Die autoriteiten hebben op 25 augustus 2021 informatie verschaft, waarna verweerder op 1 september 2021 bij de Griekse autoriteiten een claimverzoek heeft ingediend. De Griekse autoriteiten hebben dat claimverzoek op 20 september 2021 afgewezen. Verweerder heeft de asielaanvraag op 13 oktober 2021 in behandeling genomen.
1.3.
Eiser heeft aan de asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zijn vader in Irak werd bedreigd door milities omdat hij weigerde zich bij die milities aan te sluiten. Leden van een militie zijn in 2015 ’s nachts het huis van het gezin waartoe eiser behoort, binnengedrongen en hebben het huis in brand gestoken. Omdat de bedreigingen daarna aanhielden, is het gezin meermaals verhuisd. Het gezin is in 2018 uit Irak vertrokken. Uiteindelijk is het gezin in Griekenland beland, waar zij gezamenlijk een asielaanvraag hebben ingediend. Die aanvraag is afgewezen. Eiser is vervolgens naar Nederland gekomen, maar de rest van het gezin verblijft nog in Griekenland. Bij terugkeer naar Irak vreest eiser voor de milities en voor de onveilige situatie aldaar, aldus eiser.
2.1.
Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen van de vader van betrokkene met militie.
2.2.
Verweerder vindt de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar de gestelde problemen ongeloofwaardig. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat hij niet ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan eiser verleent en dat eiser geen uitstel van vertrek krijgt op grond van artikel 64 van de Vw. Eiser krijgt ook geen uitstel van vertrek op grond van paragraaf A3/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De rechtbank stelt vast dat op pagina 1 van het bestreden besluit weliswaar staat dat er wél uitstel van vertrek wordt verleend, maar dit is een kennelijke verschrijving gebleken die geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het besluit. Eiser is niet in zijn belangen geschaad door die verschrijving, omdat uit de motivering van het besluit evident blijkt dat er juist geen uitstel van vertrek wordt verleend. Verweerder heeft verder bepaald dat het besluit tevens geldt als terugkeerbesluit. Eiser moet Nederland binnen vier weken verlaten en hij moet terugkeren naar Irak.
Beoordeling
Geloofwaardigheid asielrelaas
3.1.
Eiser voert in beroep aan dat verweerder de gestelde problemen van de vader met milities ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft onvoldoende belang gehecht aan het geheel van alle omstandigheden, zoals de gesloten cultuur in Irak waarbij ouders minder met hun kinderen delen, en de minderjarigheid van eiser. Er is sprake van authentieke verklaringen die worden onderbouwd aan de hand van documenten en landeninformatie. Daarbij wijst eiser op het bij het nader gehoor overgelegde document van de brand in 2015. In de zienswijze heeft eiser gewezen op verschillende passages uit het Algemeen ambtsbericht Irak van oktober 2021.
3.2.
Kort samengevat acht verweerder de gestelde problemen ongeloofwaardig, omdat volgens hem de verklaringen van eiser zeer summier en oppervlakkig van aard zijn en deze bovendien onvoldoende zijn onderbouwd.
3.3.
De rechtbank merkt op dat eiser min of meer erkent dat hij weinig details heeft verteld. Dat het asielrelaas van eiser weinig gedetailleerd is, is ook de rechtbank opgevallen bij het lezen van het nader gehoor. Verweerder heeft zich in het voornemen en het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser weinig weet te vertellen over de
milishyaaten wat zij van eisers vader wilden. Verweerder kon er daartoe op wijzen dat eiser weet te stellen dat zijn vader werd bedreigd, maar niet veel meer dan dat. Ook met betrekking tot de gestelde brand in 2015 heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van eiser daarover summier zijn.
3.4.
De vraag is of het summiere karakter van de verklaringen maakt dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Eiser vindt van niet, omdat hij alles heeft verteld wat hij weet. Zijn vader heeft hem simpelweg weinig verteld vanwege de gesloten cultuur in Irak en het feit dat hij eiser in bescherming wil nemen, aldus eiser. Bovendien wijst eiser op zijn eigen minderjarigheid, waardoor niet van hem zou kunnen worden verwacht dat hij meer gedetailleerd verklaart.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de door eiser genoemde omstandigheden voldoende betrokken. Verweerder heeft zich – ondanks die omstandigheden – niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer getailleerde informatie kan verschaffen, juist nu de gestelde problemen van de vader de kern van het asielrelaas van eiser betreffen. Eiser is degene die een asielaanvraag in Nederland heeft gedaan, zodat verweerder ook van hem mocht verwachten dat hij zijn asielrelaas goed uiteen kan zetten.
3.4.1.
Weliswaar is eiser minderjarig en is niet in geschil dat zijn vader hem niet alles heeft verteld, maar dat rechtvaardigt nog niet dat het asielrelaas van eiser op alle punten zo weinig details bevat. Er zijn namelijk ook elementen van het asielrelaas waar eiser uit eigen ervaring en kennis mogelijk meer over had kunnen vertellen.
Zo heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet weet of de militie actief of zichtbaar is in zijn woonplaats en evenmin wat het doel is van deze militie. Aangezien eiser zelf in Irak woonde, ligt het voor de hand dat eiser daar meer over weet. Ook heeft verweerder erop gewezen dat eiser geen inzicht kan geven in de bedreigingen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het bevreemding wekt dat eiser enerzijds verklaart dat zijn vader elke dag werd lastiggevallen, maar dat hij anderzijds verklaart de militieleden slechts één keer te hebben gezien. Juist nu dit op de kern ziet van het asielrelaas, mocht verweerder meer van eiser verwachten. Immers door de bedreigingen en het lastig vallen zou het gezin meermaals hebben moeten verhuizen. Met betrekking tot de gestelde brand in 2015 heeft verweerder erop gewezen dat de verklaringen van eiser summier zijn, terwijl hij er zelf bij aanwezig is geweest. Eiser weet inderdaad niet te vertellen met hoeveel personen de indringers waren en hij weet weinig te vertellen over hun uiterlijk of voorkomen. Ook anderszins weet eiser weinig te vertellen over de brand. Hoewel eiser pas ongeveer tien jaar oud was op het moment van de gestelde brand, heeft verweerder wel van eiser mogen verwachten dat hij daar uitgebreider over zou kunnen verklaren. Die brand moet immers een grote impact op eiser hebben gehad en dit is voor het gezin ook deels de aanleiding geweest om Irak te verlaten.
3.4.2.
Wat betreft het deel van het asielrelaas waar eiser zelf weinig over kan vertellen omdat zijn vader hem daarover niet heeft geïnformeerd, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ruim de tijd en gelegenheid heeft gehad om zijn ouders te bevragen over de gebeurtenissen en redenen van vertrek uit Irak. Daarbij heeft verweerder er ook op kunnen wijzen dat het vertrek uit Irak inmiddels drie jaar geleden is, zodat verwacht mag worden dat eiser sindsdien meer te weten is gekomen over de aanleiding het land te verlaten en dat hij zijn vader gevraagd heeft naar de gebeurtenissen. Verweerder stelt daarom niet ten onrechte dat eiser zijn asielaanvraag onvoldoende heeft toegelicht.
3.5.
Naast de verklaringen van eiser, zijn er ook documenten overgelegd om een deel van het asielrelaas te onderbouwen. Het gaat om kopieën van het zogenaamde “brandrapport” van 4 oktober 2015, een afschrift van de verstrekking van het rapport, en de vertalingen daarvan. Anders dan eiser stelt, ondersteunt dit niet direct zijn asielrelaas. Los van de vraag hoeveel waarde er moet worden gehecht aan een fotokopie van een document dat niet op echtheid kan worden onderzocht, heeft verweerder zich namelijk op het standpunt kunnen stellen dat uit deze stukken niet blijkt dat de brand ook in de door eiser geschetste context heeft plaatsgevonden. Weliswaar staat in het rapport vermeld dat het ging om een terroristische daad, maar daaruit blijkt nog niet dat het om de door eiser genoemde militie ging en dat de brand om de door eiser genoemde reden is gesticht. Eiser heeft naast voornoemde documenten geen documenten overgelegd.
3.6.
Zoals volgt uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1499) zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid niet alleen interne geloofwaardigheidsindicatoren van belang, zoals voornoemde verklaringen en het door eiser zelf overgelegde brandrapport, maar ook externe geloofwaardigheidsindicatoren, zoals het door eiser genoemde Algemeen ambtsbericht Irak. Eiser wijst onder andere op passages uit het ambtsbericht waaruit volgt dat gewapende milities in Bagdad en Zuid-Irak veelal straffeloos kunnen handelen, dat de Iraakse autoriteiten niet in staat zijn om burgers adequaat tegen geweld van de milities te beschermen, en dat in delen van Irak de aanwezigheid en invloed van de milities dermate groot is dat zij in dat gebied feitelijk de macht hebben (p31 van het ambtsbericht). Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het enkele feit dat er gewapende milities in Irak aanwezig zijn, niet maakt dat de gestelde problemen van de vader ook geloofwaardig zijn. De rechtbank maakt uit dat standpunt op dat verweerder erkent dat milities in Irak een probleem kunnen zijn voor burgers, maar dat dit nog niet maakt dat eiser of zijn vader in het verleden te maken hebben gehad met bedreigingen van die milities. Mede bezien in samenhang met eisers summiere verklaringen, heeft verweerder dat standpunt naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte ingenomen. Anders dan eiser stelt, ondersteunen ook voornoemde passages zijn asielrelaas dus onvoldoende.
3.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de gestelde problemen van de vader met milities niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De beroepsgrond faalt.
Terugkeerbesluit
4.1
Eiser voert verder aan dat verweerder aan hem geen terugkeerbesluit kon opleggen, omdat verweerder zich er niet van heeft overtuigd dat er adequate opvang voor eiser in Irak aanwezig is. In de zienswijze heeft eiser gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021 in de zaak TQ, C-441/19 (ECLI:EU:C:2021:9) (het arrest TQ) en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 12 oktober 2021 (NL21.10743 en NL21.10744). Eiser heeft die uitspraak in beroep daadwerkelijk overgelegd.
4.2.
Het Hof zet in het arrest TQ uiteen dat een lidstaat bij de tenuitvoerlegging van de Terugkeerrichtlijn rekening moet houden met het belang van het kind. Blijkens het arrest maakt alleen een algemene en grondige beoordeling van de situatie van de niet-begeleide minderjarige het mogelijk te bepalen wat het „belang van het kind” is, en een besluit te nemen dat aan de vereisten van de terugkeerrichtlijn voldoet. Dat betekent aldus het Hof dat de lidstaat bij de beslissing omtrent de uitvaardiging van een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige rekening moet houden met meerdere aspecten, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van die minderjarige. Het betekent verder dat een lidstaat zich alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen (en niet pas op het moment van verwijdering van de minderjarige van het grondgebied van die lidstaat) moet overtuigen dat er voor de betrokken minderjarige adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer. De lidstaat moet hiernaar concreet onderzoek verrichten. Dit houdt weer in, aldus het Hof, dat een lidstaat wanneer die voornemens is een terugkeerbesluit tegen een niet begeleide minderjarige uit te vaardigen, de minderjarige moet horen over de omstandigheden waarin hij in het land van terugkeer kan worden opgevangen.
4.3.
Verweerder heeft naar aanleiding van dit arrest bij besluit van 9 december 2021, nummer WBV 2022/1, houdende wijziging van de Vc, zijn beleid gewijzigd. Verweerder heeft in onderhavige zaak gebruik gemaakt van dat nieuwe beleid dat is neergelegd in paragraaf A3/6.1 en verder van de Vc. Voor de toetsing van “adequate opvang” wordt daarin verwezen naar paragraaf B8/6.1 van de Vc.
4.4.
De rechtbank stelt onder verwijzing naar overweging 4.2 voorop dat het aan verweerder is om zich ervan te overtuigen dat er voor eiser adequate opvang beschikbaar is in Irak. Eiser stelt dus terecht in de zienswijze dat de bewijslast bij verweerder ligt.
4.5.
Verweerder heeft bij zijn standpunt dat er voor eiser adequate opvang beschikbaar is, de nadruk gelegd op mogelijke hereniging van eiser met zijn ouders in Irak. Hoewel uit de overgelegde stukken van de asielprocedure in Griekenland inderdaad blijkt dat de ouders Griekenland moeten verlaten (en dus moeten terugkeren naar Irak), is het onbekend of de ouders op korte termijn ook daadwerkelijk gevolg geven aan deze terugkeerverplichting. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het niet gaat om de juridische situatie van een terugkeerverplichting, maar om de feitelijke situatie van terugkeer. De rechtbank vindt dat verweerder zich daarom onvoldoende heeft overtuigd dat de ouders voor eiser kunnen zorgen in Irak en dat er daarmee dus adequate opvang voor hem aanwezig is.
4.6.
Verweerder heeft zich echter in het voornemen ook op het standpunt gesteld dat eiser bij zijn oma of tante in Irak terecht kan. Daarbij wijst verweerder erop dat eiser al eerder een maand bij zijn oma heeft verbleven en dat hij nog wekelijks contact met zijn oma en tante heeft. Daarnaast verblijven er ook nog andere familieleden in Irak, aldus verweerder. Dit standpunt heeft verweerder in het bestreden besluit niet verlaten, zo heeft verweerder ook ter zitting bevestigd. Eiser heeft ter zitting benadrukt dat verweerder onvoldoende grondig onderzoek heeft gedaan naar de vraag of eiser daadwerkelijk bij zijn familieleden kan verblijven.
4.6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in lijn met het arrest TQ tijdens het gehoor van 10 januari 2022 meerdere vragen aan eiser heeft gesteld over de omstandigheden waarin hij in Irak kan worden opgevangen (rapport nader gehoor AMV 12-18 jr, p. 25 en verder). Eiser heeft toen onder andere verklaard dat hij op dit moment nog contact heeft met zijn oma en tante, dat hij hen één keer per week spreekt, en dat het om dezelfde oma gaat als waar hij een maand heeft verbleven toen het huis in Irak was afgebrand. Verweerder heeft toen gevraagd in welke plaats, wijk en straat zij wonen, waarop eiser heeft verklaard dat zij in (de plaats) [plaatsnaam] wonen. De oma woont in de wijk [naam wijk]. Verweerder heeft daarnaast gevraagd naar telefoonnummers van familieleden, zodat kon worden onderzocht of eventuele opvang mogelijk is. Eiser heeft toen aangegeven het telefoonnummer van zijn tante te hebben, maar heeft geweigerd dat aan verweerder te geven omdat hij daar niet de toestemming van zijn tante voor heeft. Eiser heeft daarna nog verklaard dat hij niet bij zijn familieleden in Irak kan verblijven, vanwege de milities aldaar. Ook heeft eiser daar geen toekomst, is het daar niet veilig, en heeft Irak veel problemen, aldus eiser.
4.6.2.
De rechtbank is, onder verwijzing naar voorgaande overweging, van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderzocht of voor eiser adequate opvang in Irak aanwezig is. Anders dan eiser stelt, is er namelijk geen sprake geweest van summiere vragen tijdens het nader gehoor. Verweerder heeft tijdens het gehoor juist doorgevraagd. Zo is eiser gevraagd of hij nog familie in Irak heeft, of er nog contact mee is en zo ja hoe vaak, waar deze familie woont en of eiser over een telefoonnummer van hen beschikt. Weliswaar heeft verweerder geen telefonisch contact opgenomen met de betreffende familieleden, maar de beschikbaarheid van dat telefoonnummer bij eiser, het wekelijkse contact dat hij met hen heeft, het feit dat bekend is waar zij woonachtig zijn en bovendien het eerdere verblijf voor de duur van een maand bij de oma, heeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank van kunnen overtuigen dat er voor eiser in Irak adequate opvang aanwezig is. Overigens heeft verweerder geen contact met de betreffende familieleden kunnen opnemen doordat eiser het telefoonnummer niet wilde geven.
4.6.3.
De rechtbank ziet in de onder 4.1 genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, geen aanleiding om van verweerder een grondiger onderzoek te verwachten dan hij nu heeft verricht. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij tegen die uitspraak in hoger beroep is gegaan, maar dat hij wel met de rechtbank eens is dat in die zaak onvoldoende is onderzocht of er adequate opvang aanwezig is. De rechtbank stelt vast dat in voornoemde uitspraak vaststond dat verweerder geen onderzoek naar de aanwezigheid van adequate opvang had verricht, terwijl de vreemdeling daar moest terugkeren naar familieleden die hem eerder juist uit huis en op het vliegtuig hadden gezet. Dat is anders in de onderhavige zaak van eiser, waarin gelet op wat hiervoor is overwogen onder 4.6.1 en 4.6.2 juist wel voldoende onderzoek is verricht en waarin er geen sprake is van indicaties dat de familieleden niet voor eiser willen of kunnen zorgen.
4.7.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich er voldoende van overtuigd dat er voor eiser adequate opvang in Irak aanwezig is. Verweerder kon aan eiser een terugkeerbesluit opleggen. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.