ECLI:NL:RBDHA:2022:12691
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 juni 2022, maar werd op 15 juni 2022 opgeheven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2022 behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven, waardoor de beoordeling zich heeft beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. Eiser stelde dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat de buitengewone opsporingsambtenaren (boa's) die hem staande hielden, niet bevoegd waren. Dit zou voortkomen uit een formeel gebrek in het proces-verbaal van staandehouding, waarin een functie werd vermeld die niet meer bestond. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks het formele gebrek, de boa's bevoegd waren om de staandehouding uit te voeren, en dat het belang van de eiser niet zwaarder woog dan de ernst van het gebrek.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de datum van ondertekening van het proces-verbaal een kennelijke verschrijving was en geen gebrek vormde. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zowel de zware als de lichte gronden, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris echter wel tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juli 2022.