ECLI:NL:RBDHA:2022:12683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
28 november 2022
Zaaknummer
SGR 20/6371 en SGR 20/6530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor het vergroten en veranderen van een bedrijfsruimte tot woning in Scheveningen

Op 14 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 20/6371 en SGR 20/6530, waarbij de beroepen tegen de omgevingsvergunning voor het vergroten en veranderen van een bedrijfsruimte tot woning in Scheveningen ongegrond zijn verklaard. De vergunninghouder had op 3 december 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, die betrekking had op het in- en uitwendig veranderen en vergroten van de bedrijfsruimte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voldoet aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat de locatie in een gebied ligt waar behoefte is aan woningen.

Eiseres en eiser, die in de nabijheid van het bouwplan wonen, hebben hun bezwaren geuit met betrekking tot uitzicht, privacy, bezonning en daglichttoetreding. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres en eiser besproken en geconcludeerd dat de gevolgen van het bouwplan voor uitzicht en privacy niet zo ernstig zijn dat dit een goed woon- en leefklimaat in de weg staat. De rechtbank heeft ook de bezwaren van eiser met betrekking tot bezonning en daglichttoetreding beoordeeld en vastgesteld dat de vergunninghouder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen onevenredige afname van bezonning en daglichttoetreding zal plaatsvinden.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vergunning terecht is verleend en dat de beroepen ongegrond zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 november 2022, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6371 en SGR 20/6530
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2022 in de zaken tussen

1.1. [eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

2.[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij](vergunninghouder) te [woonplaats] .
Procesverloop
In het besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het in- en uitwendig veranderen en vergroten van de bedrijfsruimte [adres] [huisnummer] te [vestigingsplaats] tot woning.
Eiseres en eiser hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres en eiser zijn verschenen. Eiseres heeft zich ter zitting laten bijstaan door mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.Vergunninghouder is eveneens verschenen.
Overwegingen
Het bouwplan
1. Het bouwplan, waarvoor vergunninghouder op 3 december 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voorziet in het in- en uitwendig veranderen en vergroten van de bedrijfsruimte [adres] [huisnummer] te [plaats] tot woning. Op het bestaande pand zal een bouwlaag met kap worden toegevoegd. De aanvraag omvat de activiteiten ‘Bouwen’ en ‘Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Besluitvorming
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3º, van de Wabo positief beslist op de aanvraag. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat de locatie waarop deze aanvraag betrekking heeft, is gelegen in het stadsdeel Scheveningen. De groei van Den Haag zorgt voor een grote behoefte aan woningen en woonkwaliteit. De aanwezigheid van betaalbare en beschikbare woningen voor lage en middeninkomens is hierbij van belang. Het bouwplan voorziet hierin. Ook past de voorgestelde oppervlakte binnen de minimumnorm van 50 m² in de woonvisie voor nieuwbouwwoningen. Planologisch is de ontwikkeling daarom voorstelbaar. In het plan wordt buiten een bouwvlak een nieuw volume voorgesteld. Het volume sluit hierbij aan op de goot- en bouwhoogte van de oostelijk gelegen buur. Hierdoor wordt de straatwand gecontinueerd en ontstaat een stevige straatwand met minder zicht op de, hoofdzakelijk, blinde achtergevels van de bebouwing aan de [straatnaam] . De straat en het bouwblok worden hierbij meer vergelijkbaar met de oorspronkelijke bouwblokstructuur.
De beroepen
3. Eiseres en eiser wonen vlakbij het bouwplan. Zij vrezen nadelige gevolgen van het bouwplan. Het beroep van eiseres ziet – kort samengevat – op de aspecten uitzicht en privacy. Het beroep van eiser heeft betrekking op de aspecten bezonning en daglichttoetreding. De rechtbank gaat in deze uitspraak eerst in op het juridisch kader en bespreekt daarna de beroepsgronden van eiseres en eiser.
Juridisch kader
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Scheveningen-Dorp’. Het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft, heeft de bestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Archeologie’ en ‘Waterstaat-Waterkering’.
4.1.
In artikel 24.2.1 van de planregels is - voor zover van belang - bepaald dat hoofdgebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. Niet in geschil is dat het bouwplan buiten het bouwvlak wordt opgericht. Reeds daarom is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan.
4.2.
Het bestemmingsplan bevat voor deze strijdigheid geen binnenplanse afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1º, van de Wabo. Ook kan geen gebruik worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º, van de Wabo, aangezien het bouwplan niet valt onder een van de categorieën opgenomen in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
4.3.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4.4
Verweerder heeft aan deze bepaling toepassing gegeven. De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 3º, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen. [1]
Het beroep van eiseres (SGR 20/6371)
5. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond over bezonning ingetrokken. Deze grond behoeft daarom geen bespreking meer.
5.1.
Eiseres voert aan dat de realisering van het bouwplan haar uitzicht vermindert. Eiseres keek vanuit haar raam uit op een boom, maar dat uitzicht verdwijnt door het bouwplan. Verder voorziet het bouwplan in een buitenruimte vanwaar mensen bij haar woning naar binnen kunnen kijken. Hierdoor heeft eiseres minder privacy in haar woning.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan zorgt voor een vermindering van het uitzicht en de privacy van eiseres. De rechtbank begrijpt dat zij dit onwenselijk vindt. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze gevolgen niet zo groot zijn dat niet meer kan worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van eiseres. In dit verband is van belang dat sprake is van een stedelijke omgeving, waaraan inherent is dat de buren enige inkijk kunnen hebben in elkaars woningen. [2] Verder bestaat volgens vaste rechtspraak geen recht op blijvend vrij uitzicht. [3] Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
Het beroep van eiser (SGR 20/6530)
Bezonning
6. Eiser voert aan dat het bouwplan zorgt voor onevenredige vermindering van de bezonning op de voorgevel van zijn woning. Volgens eiser heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan het beleid opgenomen in de zogenoemde Haagse bezonningsnorm. Uit de Haagse bezonningsnorm volgt volgens eiser niet dat de door verweerder gekozen data 19 februari en 21 oktober maatgevend zijn voor beoordeling van de vraag of eiser minder dan 2 uur zon op zijn voorgevel heeft. De gehele periode tussen 19 februari en 21 oktober zou volgens eiser hierbij moeten worden betrokken. Uit het bezonningsonderzoek volgt namelijk dat hij ten gevolge van het bouwplan minder dan 2 uren zon op zijn voorgevel heeft op 21 juni. Verder kan de Haagse bezonningsnorm niet worden toegepast, omdat dit leidt tot onaanvaardbare uitkomsten.
6.1.
Uit de door vergunninghouder overgelegde bezonningsdiagrammen van Studioschaeffer B.V. (Schaeffer) van 1 april 2021 volgt dat in de bestaande situatie (de situatie voorafgaand aan de realisering van het bouwplan) op de voorgevel van eiser op 19 februari en 21 oktober gedurende de gehele dag op het meetpunt geen zonlicht komt en het daarmee een nul-uren gevel is. Op verzoek van eiser is ook een bezonningsdiagram opgesteld door Schaeffer waarin de situatie wordt weergegeven op 21 juni. Daarin staat dat in de bestaande situatie eiser 2:05 uur zonlicht op de voorgevel ontvangt en dat in de nieuwe situatie eiser 1:40 uur zonlicht zal ontvangen. Dit betekent een afname van 25 minuten zonlicht op de voorgevel op 21 juni als gevolg van het bouwplan.
6.2.
In de brief van 2 januari 1996 is de Haagse bezonningsnorm geformuleerd. In deze brief staat dat voor de bezonningsnorm wordt aangesloten bij de bezonning volgens het woonwaarderingsstelsel, waarbij de ondergrens op tenminste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19/2 – 21/10, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10º, moet liggen. In deze brief is verder vermeld dat afwijking van deze norm in concrete gevallen mogelijk is als de totale belangenafweging daartoe noopt. Deze bezonningsnorm is vervolgens geactualiseerd in de brief van 9 februari 2010. [4] In deze brief is de bezonningsnorm bevestigd en – voor zover hier relevant – verder gespecificeerd dat bij de gevel van een woning in de berekening sprake is van bezonning, indien een denkbeeldig punt (het ‘meetpunt’) op de gevel in de zon ligt. Het meetpunt ligt op 0,75 meter hoogte, op het midden van de gevel. Bij het stellen van de norm mag de bezonning op voor- en achtergevels bij elkaar worden opgeteld.
6.3.
Eisers betoog dat de Haagse bezonningsnorm niet kan worden toegepast, treft geen doel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat voor de beoordeling van de gevolgen van het realiseren van een bouwplan voor de bezonning kan worden aangesloten bij de Haagse bezonningsnorm. [5] Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder voor de toepassing van deze bezonningsnorm mag volstaan met het vaststellen van het aantal bezonningsuren op 19 februari en 21 oktober. [6] Verweerder hoeft dus niet uit te gaan van het aantal bezonningsuren per dag over de gehele periode tussen 19 februari en 21 oktober. Dit betekent dat het betoog van eiser dat verweerder bij de toepassing van de Haagse bezonningsnorm eveneens de bezonningssituatie van 21 juni had moeten beoordelen niet slaagt.
6.4.
Eiser heeft de door vergunninghouder ingebrachte bezonningsstudies inhoudelijk niet betwist. Uit de bezonningsdiagrammen volgt dat ter plaatse van de voorgevel in de bestaande situatie niet wordt voldaan aan de Haagse bezonningsnorm, aangezien er op 19 februari en 21 oktober geen sprake is van zonuren. De verwezenlijking van het bouwplan brengt in zoverre geen verandering aan in de bezonning op de voorgevel van de woning van eiser. [7]
6.5.
De rechtbank overweegt dat verweerder echter niet kan volstaan met de constatering dat eiser er bij toepassing van de Haagse bezonningsnorm op 19 februari en 21 oktober niet op achteruit gaat. Verweerder moet beoordelen op bij de woning van eiser na realisering van het bouwplan nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In dat kader dient verweerder te beoordelen of het bouwplan leidt tot een onevenredige afname van bezonning op de woning van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder in dat kader verder kijken dan alleen de Haagse bezonningsnorm. Dit volgt ook uit de in 6.2 genoemde brief van 2 januari 1996 waarin de Haagse bezonningsnorm is geformuleerd. In die brief staat dat een totale belangenafweging moet worden gemaakt en dat die ertoe kan leiden dat van de bezonningsnorm wordt afgeweken.
6.6.
Uit de voormelde bezonningsdiagrammen volgt dat als gevolg van het bouwplan op 21 juni sprake is van een afname van de bezonning op de voorgevel van eiser van 25 minuten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiermee bij eiser nog steeds sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Verweerder heeft hierbij van belang kunnen vinden dat het gaat om een gevel gericht op het noorden waar slechts een klein deel van het jaar sprake is van bezonning. De rechtbank begrijpt dat eiser veel waarde hecht aan deze bezonning op de voorgevel. Echter, veruit het grootste deel van het jaar zal het bouwplan geen of amper invloed hebben op de bezonning van de voorgevel van eiser. Alleen in de zomermaanden zal eiser een afname van bezonning op zijn voorgevel ervaren, waarbij de maximale afname op de langste dag van het jaar 25 minuten betreft. Dit heeft verweerder in redelijkheid niet als een onevenredige afname van bezonning hoeven zien. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Daglichttoetreding
7. Eiser heeft eveneens naar voren gebracht dat sprake zal zijn van verminderde daglichttoetreding als gevolg van het bouwplan.
7.1.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard dat daglichttoetreding niet in de beoordeling is betrokken en dat dit aspect bovendien geen deel uitmaakt van de ruimtelijke beoordeling. De rechtbank overweegt dat dit standpunt onjuist is. In het kader van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat is wel degelijk relevant of al dan niet sprake is van een onevenredige afname van daglichttoetreding. [8]
7.2.
De rechtbank constateert echter dat de gemachtigde van verweerder de rechtbank op zitting op dit punt onjuist heeft voorgelicht. In de ruimtelijke onderbouwing bij het bestreden besluit is het aspect daglichttoetreding immers wel degelijk beoordeeld. Dit betekent dat de rechtbank de onjuiste voorlichting van verweerder op zitting zal negeren en hetgeen in het bestreden besluit staat zal beoordelen.
7.2.
Verweerder heeft onder 6.6 van het bestreden besluit opgenomen dat het bouwplan geen onevenredige nadelige invloed zal hebben op de daglichttoetreding van de omliggende percelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Verweerder heeft in dit geval in aanmerking kunnen nemen dat de woning van eiser is gelegen in een smalle straat in verstedelijkt gebied. In dergelijke omgeving is daglichttoetreding per definitie beperkt en moet er rekening mee worden gehouden dat bouwplannen in de omgeving een nadelige invloed daarop kunnen hebben. Verweerder heeft verder in redelijkheid van belang kunnen achten dat het bouwplan past in de oorspronkelijke bouwblokstructuur. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Conclusie
8. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres en eiser hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen.
9. De rechtbank zal de beroepen ongegrond verklaren.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie voorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2318.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:566.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1949.
4.Met kenmerk RIS 170509.
5.Zie de uitspraak van 31 augustus 2022, met kenmerk ECLI:NL:RVS:2022:2545
6.Zie de uitspraak van 19 december 2012, met kenmerk ECLI:NL:RVS:2012:BY6767.
7.Vergelijk overweging 4.1. van de uitspraak van 19 december 2012, met kenmerk ECLI:NL:RVS:2012:BY6767.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2020; ECLI:NL:RVS:2020:1481.