ECLI:NL:RVS:2013:1949

Raad van State

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
201210785/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van villa's en appartementen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die op 28 december 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Renkum is verleend voor de bouw van drie villa's met tien appartementen en een ondergrondse parkeergarage, alsmede voor het aanleggen van een uitweg op een perceel in Renkum. De vergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan, dat slechts één woning toestaat op het perceel. De rechtbank Arnhem heeft op 16 oktober 2012 het beroep van de appellant tegen deze vergunning ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 juni 2013 behandeld. De appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft betoogd dat de vergunning in strijd is met de goede ruimtelijke ordening en dat de rechtbank de ruimtelijke onderbouwing niet voldoende heeft onderzocht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing deugdelijk is en dat het college de vergunning terecht heeft verleend. De appellant heeft ook aangevoerd dat de belangen van omwonenden niet voldoende zijn meegewogen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de vergunning voor de bouw van de villa's en appartementen terecht is verleend, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan. De Raad heeft daarbij ook de belangen van de appellant en de omwonenden afgewogen tegen het algemeen belang van woningbouw. De uitspraak is gedaan op 13 november 2013.

Uitspraak

201210785/1/A1.
Datum uitspraak: 13 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Renkum,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 16 oktober 2012 in zaaknr. 12/645 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2011 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het bouwen van drie villa's met 10 appartementen en een ondergrondse parkeergarage, alsmede voor het aanleggen van een uitweg op het perceel [locatie] te Renkum (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 16 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.A.M. Santen, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door ing. A. Ruiter en mr. J. Blankert, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in de bouw van drie woongebouwen met daarin in totaal tien koopappartementen op het perceel. Twee woongebouwen met daarin zes vrije sector appartementen zijn gesitueerd aan de Utrechtseweg en een woongebouw met daarin vier appartementen in de sociale sector is gelegen aan de Groeneweg. Onder de woongebouwen gelegen aan de Utrechtseweg is een parkeergarage gesitueerd. Daarnaast wordt voorzien in een uitweg aan de Utrechtseweg.
Ten behoeve van het bouwplan is naast de eerdergenoemde omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan bij afzonderlijk besluit van 10 december 2012 door het college tevens een omgevingsvergunning voor de activiteiten kappen en slopen verleend. In dit geding ligt uitsluitend de omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ter beoordeling voor.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Don Boscoweg en omgeving" rusten op het perceel de bestemmingen "Wonen" bestemd voor maximaal één woning, "Voorerf" en "Achtererf".
Het bouwplan is in strijd met dit bestemmingsplan. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een omgevingsvergunning verleend, teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken.
3. Het betoog van [appellant] dat de verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad van Renkum van 30 maart 2011, als bedoeld in artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht niet voldoet, slaagt niet.
Anders dan [appellant] stelt, betreft dit besluit niet slechts een advies van het college aan de raad, maar is het desbetreffende stuk, doordat hierop het stempel "Raad conform" is geplaatst, met daarbij de handgeschreven aantekening "zie besluitenlijst", het besluit van de raad ter zake de verklaring van geen bedenkingen, genomen op 30 maart 2011, conform het advies van het college zoals daarin is verwoord. Een en ander wordt bevestigd door de besluitenlijst van de raadsvergadering van genoemde datum, waarin is vermeld dat het voorstel unaniem is aangenomen. Dat in de aanhef van het voorstel aan de raad abusievelijk de term "verklaring van geen bezwaar" wordt gebruikt maakt dit niet anders, reeds nu in het voorstel voor het overige wel de juiste term wordt gebruikt, alsmede wordt verwezen naar de juiste wettelijke bepaling.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, zodat het college geen toestemming voor afwijking van het bestemmingsplan mocht verlenen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderzocht of de aan het bouwplan ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing deugdelijk is. Omdat deze in opdracht van de projectontwikkelaar is opgesteld, is deze volgens [appellant] in elk geval niet objectief.
Voorts heeft de rechtbank volgens hem miskend dat het college het bouwplan ten onrechte als passend in de omgeving heeft aangemerkt, alsmede dat het de behoefte aan het bouwplan onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Verder heeft de rechtbank miskend dat het college bij het besluit de zogenoemde 50%-regeling, die erin voorziet dat 50% van de woningen in de gemeente ten behoeve van de sociale sector wordt gebouwd, volgens [appellant] niet mogen toepassen, nu dat op een vergelijkbare bouwlocatie, het terrein van de voormalige Reijengaschool, volgens hem ook niet is gebeurd.
4.1. De aan het besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing wordt gevormd door de in februari 2011 door adviesbureau Haver Droeze te Amersfoort opgestelde "Ruimtelijke onderbouwing [locatie]" (hierna: de ruimtelijke onderbouwing) waarmee het college blijkens het besluit van 28 december 2011 heeft ingestemd, zodat het college de onderbouwing tot zijn motivering heeft gemaakt.
In de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de bestaande situatie ter plaatse, op het vigerende bestemmingsplan en op de reden om daarvan ten behoeve van het bouwplan af te wijken. In de ruimtelijke onderbouwing wordt geconcludeerd dat het bouwplan is voorzien binnen het bestaande stedelijk gebied van Renkum en daarmee past in het landelijke, provinciaal en regionaal ruimtelijk beleid, dat uitgaat van bundeling van verstedelijking. Wat betreft de stedenbouwkundige inpassing vermeldt de ruimtelijke onderbouwing dat de woongebouwen optimaal aansluiten op de omgeving. Voor de villa’s 1 en 2, die zijn georiënteerd op de Utrechtseweg, geldt dat zij doordat zij boven het straatpeil van de Utrechtseweg liggen en een nokhoogte hebben van 10,5 m een zekere statigheid hebben, passend in het beeld van de bebouwing aan de Utrechtseweg. Villa 3 ligt op maaiveldniveau en heeft een meer dorps karakter, hetgeen aansluit bij de bebouwing aan de Groeneweg, waarop dit gebouw georiënteerd is.
De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing die aan het besluit ten grondslag is gelegd, ontoereikend is.
Door vergunning te verlenen voor zes appartementen in de vrije sector en vier in de sociale sector, heeft het college, met een iets andere verhouding, namelijk 60%-40%, de zogenoemde 50%-regeling toegepast, welke in de stadsregio Arnhem-Nijmegen geldt en inhoudt dat 50% van de te bouwen woningen in de sociale huur- of koopsector wordt gebouwd. Deze regeling is in de gemeente Renkum overgenomen in de "Woonvisie 2010-2014".
Anders dan [appellant] stelt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college deze regeling ten onrechte of onjuist heeft toegepast. Dat de raad eind 2011 heeft besloten dat indien in de toekomst nieuwe woningen op het terrein van de voormalige Reijengaschool zullen worden gerealiseerd, dat alleen woningen in de vrije sector mogen zijn, leidt niet tot een ander oordeel, reeds nu het college onweersproken heeft gesteld dat die omstandigheid wordt gecompenseerd doordat op een andere bouwlocatie in de gemeente, te weten de Munninghofflaan te Oosterbeek, 14 sociale woningen zullen worden gerealiseerd.
Wat betreft de behoefte aan de woningen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college de maatschappelijke behoefte daaraan voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het college heeft daartoe aangevoerd dat de bevolkingsaantallen in de gemeente stabiel blijven, dat er niet veel andere nieuwe woningen in de gemeente kunnen worden bijgebouwd en dat er vanuit de specifieke doelgroepen, te weten jonge starters dan wel mensen met een lager inkomen alsmede ouderen voor de luxere appartementen, wel vraag naar de appartementen bestaat. Dat geldt temeer als niet alleen de gemeente zelf, maar ook de regio in aanmerking wordt genomen, aldus het college. [appellant] heeft geen gegevens overgelegd, waaruit het tegendeel blijkt. Dat het, zoals [appellant] stelt, onwaarschijnlijk is dat gemakkelijk kopers voor de appartementen kunnen worden gevonden, maakt, wat daarvan zij, bovenstaande onderbouwing van de maatschappelijke behoefte aan de woningen niet onjuist.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de toepasselijke bepalingen van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet aan realisering van het bouwplan in de weg staan. Volgens hem heeft de rechtbank een onjuist criterium gehanteerd door te overwegen dat het college de vergunning kon verlenen, nu niet op voorhand duidelijk was dat een ontheffing in het kader van de Ffw niet zou kunnen worden verleend.
5.1. Ingevolge artikel 75b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Ffw is afdeling 2a van die wet van toepassing op handelingen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist en die tevens zijn aan te merken als handelingen waarvoor een of meer van de bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 13, eerste lid, 17 en 18 gestelde verboden gelden en ten aanzien waarvan de minister op grond van artikel 75, derde lid, bevoegd is ontheffing te verlenen.
Ingevolge artikel 75c, eerste lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag tevens betrekking heeft op de handelingen die voldoen aan de criteria, bedoeld in artikel 75b, eerste lid.
Ingevolge artikel 75d wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 75b, eerste lid, niet verleend dan nadat de minister heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo, voor zover van belang, wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.
5.2. Niet ter discussie staat dat een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 75d van de Ffw is vereist, omdat de bestaande, te slopen villa op het perceel volgens een door ecologisch adviesbureau Van den Bijtel uitgevoerd natuurwaardenonderzoek een verblijfplaats vormt voor diverse soorten vleermuizen.
De bedoelde verklaring van geen bedenkingen is bij besluit van 9 november 2012 verleend, voorafgaand aan de verlening door het college van de omgevingsvergunning voor het kappen en het slopen, bij besluit van 10 december 2012. Niet betwist is dat de aan de verklaring van geen bedenkingen verbonden voorwaarden en voorschriften bij laatstgenoemd besluit daarvan onderdeel zijn gemaakt. Zoals eerder vermeld, ligt deze omgevingsvergunning in deze procedure niet ter beoordeling voor.
De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning voor het bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan niet heeft mogen verlenen, alvorens de verklaring van geen bedenkingen was verleend.
Tussen partijen is niet in geschil dat in dit geval de verstoringen als bedoeld in artikel 75b van de Ffw uitsluitend verband houden met het slopen van de op het perceel aanwezige oude villa en niet met het bouwen van de nieuwe gebouwen. Nu de aanvraag voor het in afwijking van het bestemmingsplan bouwen en die voor het slopen en kappen los van elkaar zijn gedaan, en ook mochten worden gedaan omdat daartussen geen onlosmakelijke samenhang als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestaat, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de toets aan de Ffw in dit geval moest worden betrokken bij de aanvraag en de verlening van de omgevingsvergunning voor het slopen en het kappen, en niet bij die voor het bouwen.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen, nu daaraan geen redelijke belangenafweging ten grondslag ligt. Volgens hem valt niet in te zien waarom de belangen bij realisering van het bouwplan zwaarder wegen dan die van de omwonenden bij het achterwege blijven daarvan.
Hij voert daartoe aan dat twintig grote bomen zullen moeten verdwijnen, waarvan ruim de helft in de zichtlijn vanuit zijn tuin. Ook zal hij ernstig in zijn uitzicht en in zijn privacy worden aangetast, omdat vanuit de woongebouwen veel zicht op zijn tuin en in zijn huis zal ontstaan.
6.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen betreft het besluit om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen een bevoegdheid van het college, waarbij het beleidsvrijheid heeft en de rechter dat besluit terughoudend dient te toetsen.
6.2. Hoewel [appellant] nadelige gevolgen zal ondervinden van het te realiseren bouwplan wat betreft uitzicht en privacy, heeft de rechtbank terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat die gevolgen niet zo ernstig zijn, dat om die reden medewerking aan het bouwplan moest worden geweigerd.
De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het perceel in de nabijheid van het centrum van Renkum ligt, waar de ontwikkeling van een bouwplan als het onderhavige niet kan worden uitgesloten. Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de afstand van het noordelijke woongebouw tot aan de woning van [appellant], te weten 15 m tot aan de aanbouw bij de woning, mede gezien de gebruikelijke afstanden tussen de woningen in de directe omgeving, niet onaanvaardbaar is.
Met betrekking tot het verlies aan bomen op het perceel heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat geen blijvend recht op uitzicht bestaat (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2007 in zaak nr. 200609049/1), alsmede dat aan vergunninghouder een herplantplicht voor vier bomen is opgelegd en hij de van bebouwing vrij blijvende strook van 4 m tussen het bouwperceel en de percelen aan de Maatweg op grond van de met de gemeente gesloten samenwerkingsovereenkomst met wintergroene, geen bladverliezende beplanting, zoals coniferen, dient in te richten.
Onder de gegeven omstandigheden is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het college de belangen van vergunninghouder, alsmede het algemeen belang dat is gediend met het bouwen van nieuwe woningen, in redelijkheid heeft mogen laten prevaleren boven de belangen van [appellant] bij het achterwege laten van het bouwplan.
Het betoog faalt.
7. Hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd met betrekking tot mogelijke belangenverstrengeling aan de zijde van het college, alsmede dat in het voortraject onjuiste uitspraken over het bouwplan zouden zijn gedaan door de toenmalige wethouder, is ten slotte onvoldoende voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, reeds nu het gestelde niet aannemelijk is gemaakt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Bolleboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013
641.