ECLI:NL:RBDHA:2022:1255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van persoonsgegevens in basisregistratie door gemeente bij emigratie naar onbekend land

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres had beroep ingesteld tegen de opschorting van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) door verweerder, die had plaatsgevonden met ingang van 1 oktober 2019. De opschorting was gebaseerd op de vermelding 'emigratie naar een onbekend land'. Eiseres betwistte deze beslissing en voerde aan dat zij tijdelijk in Curaçao verbleef en nooit de intentie had om zich permanent in het buitenland te vestigen. Ze stelde dat zij verweerder herhaaldelijk op de hoogte had gesteld van haar verblijf en dat zij geen aangifte van vertrek had hoeven doen omdat zij na enkele maanden terugkeerde naar Nederland.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat verweerder terecht had besloten tot opschorting van de persoonsgegevens. De rechtbank oordeelde dat aan de voorwaarden voor ambtshalve opschorting was voldaan. Eiseres was niet bereikbaar voor registratie van haar verblijfplaats en had geen aangifte van vertrek gedaan, terwijl zij langer dan acht maanden in het buitenland verbleef. De rechtbank concludeerde dat het onderzoek van verweerder gedegen was en dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6449

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. Z. Kahveci).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijhouding van de persoonsgegevens van eiseres en haar dochter in de basisadministratie met ingang van 1 oktober 2019 opgeschort met de vermelding: ‘emigratie naar een onbekend land’.
Bij besluit van 26 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft op 6 januari 2022 via een Skypeverbinding plaatsgevonden. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres en haar dochter stonden in de basisregistratie personen (de brp) ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] . Verweerder heeft ambtshalve besloten de bijhouding van de persoonsgegevens met ingang van 1 oktober 2019 op te schorten met de vermelding: ‘emigratie naar een onbekend land’. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres niet meer woonachtig is op het betreffende adres en de feitelijke woon- of verblijfplaats niet bekend is.
Wat zijn de geldende regels?
2. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat zij verweerder herhaaldelijk op de hoogte heeft gesteld van haar tijdelijke verblijf in Curaçao. Uit feiten en omstandigheden blijkt dat eiseres zich nooit blijvend in het buitenland heeft willen vestigen. Zo heeft eiseres afspraken gemaakt met de woningbouw, haar werkgever en de leerplichtambtenaar van haar dochter. Nu eiseres na ongeveer acht maanden en een aantal dagen is teruggekeerd naar Nederland, heeft zij geen aangifte van vertrek hoeven doen. Verweerder heeft haar daarom ten onrechte uitgeschreven uit het brp.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Tussen partijen is in geschil of verweerder eiseres terecht ambtshalve heeft uitgeschreven uit het brp.
5. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen in de uitspraak van 11 januari 2017 is het doel van de Wet brp dat de in de brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de basisregistratie personen gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. [1]
6. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet brp [2] blijkt dat van ambtshalve opneming van vertrek uit Nederland als bedoeld in artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp, uitsluitend sprake kan zijn als aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet de ingezetene door verweerder niet kunnen worden bereikt. Daarnaast moet verweerder constateren dat van de betrokkene geen aangifte is ontvangen. In de derde plaats moet na gedegen onderzoek zijn gebleken dat van de betrokkene geen verblijf- en adresgegevens achterhaald konden worden. Verder blijkt uit de Memorie van Toelichting dat de regeling van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp is getroffen voor de situatie dat een ingezetene het adres waarop zij in de basisregistratie is ingeschreven heeft verlaten en spoorloos is, en dat er niet lichtvaardig met de ambtshalve opneming van het vertrek mag worden omgegaan, nu de gevolgen daarvan aanzienlijk zijn.
7. Ten aanzien van de eerste voorwaarde overweegt de rechtbank dat indien een ingezetene, mogelijk een voormalig ingezetene, telefonisch of via e-mail bereikbaar is, doch weigert een adres te doen registreren of weigert enige verblijfplaats kenbaar te maken, hij of zij in zoverre onbereikbaar is. [3] Eiseres heeft naar aanleiding van het voornemen tot opschorting op 7 oktober 2019 telefonisch contact gehad met de onderzoeksafdeling. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij in het buitenland verbleef met haar dochter en daar ook werkzaam was. Naar aanleiding van het telefoongesprek is aan eiseres op 7 oktober 2019 en op 13 januari 2020 een e-mail gestuurd waarin is aangegeven op welke wijze zij vertrekaangifte kon doen. Eiseres heeft desgevraagd geen adres doen registreren, waardoor haar verblijfplaats in Curaçao onbekend is gebleven. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee sprake van een weigering zoals hiervoor bedoeld. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
8. Ten aanzien van de tweede voorwaarde stelt de rechtbank vast dat verweerder van eiseres geen aangifte van vertrek heeft ontvangen, terwijl zij wel langer dan acht maanden in het buitenland heeft verbleven. Bij terugkomst heeft eiseres met vliegtickets aangetoond dat zij 17 juli 2019 naar Curaçao is afgereisd en pas eind maart 2020 naar Nederland is teruggekeerd. Hiermee is vastgesteld dat zij gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland heeft verbleven. Het is voor de toepassing van de Wet brp niet relevant met welk doel het verblijf buiten Nederland heeft plaatsgevonden. Dat eiseres niet langer dan acht maanden buiten Nederland wilde verblijven, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover dit komt omdat zij er – ten onrechte – vanuit ging dat de vakantietijd die ze op Curaçao doorbracht voordat ze daar op detacheringsbasis ging werken, niet meetelde bij de berekening van haar verblijfsduur, komt dit voor haar eigen rekening en risico. Eiseres had zich voordat zij naar Curaçao ging of anders in ieder geval nadat er door verweerder contact met haar was gezocht, op de hoogte kunnen en moeten stellen van de geldende regels en hoe die worden toegepast.
9. Ten aanzien van de derde voorwaarde overweegt de rechtbank dat het verrichte onderzoek door verweerder gedegen en zorgvuldig is geweest. Het Haags Economisch Interventie Team (HEIT), een team dat regelmatig controles uitvoert in de besloten prostitutiebranche, de raamprostitutie en de escortbranche, heeft tijdens een bezoek in de woning van eiseres twee vrouwen aangetroffen die hebben verklaard als prostituee werkzaam te zijn in de woning. Voor het verblijf betaalden zij ongeveer € 80,- per dag. De vrouwen hebben bevestigd dat de woning op dat moment niet bewoond werd door eiseres. Verweerder heeft meermalen contact opgenomen met eiseres, maar heeft geen verblijf- en adresgegevens van eiseres kunnen achterhalen. De Wet brp kent ten slotte geen hardheidsclausule of andere bepaling op grond waarvan tot een ander besluit kan worden gekomen afhankelijk van de belangen en omstandigheden die aan de orde zijn. Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgronden niet slagen. Voor zover gronden zijn aangevoerd tegen de datum waarop eiseres weer is ingeschreven in de brp, geldt dat deze niet zien op het in deze procedure bestreden besluit. Deze kunnen in de procedure tegen het inschrijvingsbesluit worden aangevoerd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Artikel 2.21 van de Wet brp - voor zover hier van belang - luidt als volgt:
1. Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.
2. Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Artikel 2.22 van de Wet brp luidt als volgt:
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 2.43, eerste lid, van de Wet brp doet de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, bij het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2017:22).
2.TK 2011/2012, 33 219, nr. 3, p. 42 en p. 133.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:354).