ECLI:NL:RBDHA:2022:12532

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
NL22.11833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag faciliterend visum op grond van artikel 20 VWEU; onvoldoende bewijs van zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een faciliterend visum op basis van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), met als doel verblijf bij zijn minderjarige kinderen die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat hij zorg- en opvoedingstaken voor zijn kinderen verrichtte. Eiser stelde dat de nabijheid van de vader cruciaal was voor de ontwikkeling van de kinderen, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser overgelegde bewijsstukken, waaronder WhatsApp-gesprekken en foto's, niet aantoonden dat zijn betrokkenheid bij de zorg voor de kinderen substantieel was.

De rechtbank overwoog dat de kinderen bij hun Nederlandse moeder wonen en dat de zorg- en opvoedingstaken van eiser niet meer dan marginaal waren. De rechtbank verwees naar het arrest Chavez-Vilchez, waarin werd gesteld dat een ouder recht heeft op afgeleid verblijfsrecht indien de weigering van een verblijfsrecht aan die ouder zou leiden tot de gedwongen vertrek van het kind uit de EU. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestond tussen hem en zijn kinderen dat deze gedwongen zouden worden de EU te verlaten.

Daarnaast betoogde eiser dat hij niet was gehoord in bezwaar, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Eiser had niet voldoende nieuwe bewijsstukken overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. Ook het betoog dat verweerder niet tijdig had beslist op het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard, omdat verweerder alsnog binnen de gestelde termijn een beslissing had genomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11833

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Mustafa).

Procesverloop

In het besluit van 1 februari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een faciliterend visum op grond van artikel 20 VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een besluit op zijn bezwaarschrift tegen het primaire besluit.
In het besluit van 8 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2022 op zitting behandeld. Eiser is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en [naam] ([naam]). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Samen met de Nederlandse [naam] heeft hij een minderjarige zoon en dochter die beide de Nederlandse nationaliteit hebben. Eisers kinderen wonen vanaf hun geboorte in Nederland bij [naam]. Eiser beoogt verblijf bij zijn kinderen in Nederland op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) EU en het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354 en heeft op 24 januari 2022 een visumaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij het primaire besluit afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat eiser onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat hij zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen verricht. Ook blijkt niet dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat de kinderen gedwongen worden het grondgebied van de EU te verlaten wanneer aan eiser geen faciliterend visum wordt verstrekt.
3. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet is aangetoond dat eiser zorg- en opvoedingstaken voor de kinderen verricht danwel dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding zoals hiervoor bedoeld. In dit kader voert eiser onder meer aan dat verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken dat de kinderen gezien hun leeftijd op een zeer bepalend moment in hun ontwikkeling bevinden, waarin de nabijheid van hun vader extra belangrijk is. Ook stelt eiser zich op het standpunt dat hij en [naam] gezamenlijk beslissingen nemen in het kader van de zorg en opvoeding van hun kinderen. Met de schermafbeeldingen van de WhatsApp-gesprekken tussen eiser en zijn kinderen toont eiser aan dat hij contact heeft met de kinderen. Eiser probeert op afstand een bijdrage te leveren aan het gezin, aldus eiser.
3.1.
Uit het arrest Chavez-Vilchez vloeit voort dat een ouder die onderdaan is van een derde land een van zijn minderjarig kind, dat EU-burger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU heeft, indien weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zal zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de EU te verlaten. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest volgt dat de vreemdeling die meent een dergelijk afgeleid verblijfsrecht te hebben, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij dit verblijfsrecht heeft. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat dat bij een weigering om aan de vreemdeling een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten.
Verweerder heeft naar aanleiding van het arrest Chavez-Vilchez beleid opgesteld. Dit beleid is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, van de Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. (…)
b. (…)
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Ad c.
• De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
• De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d. Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
• de leeftijd van het kind;
• zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
• de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
3.2.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij zorg- en opvoedtaken verricht ten behoeve van zijn kinderen onder andere drie foto’s van hem samen met zijn kinderen, foto’s van alleen de kinderen en uitdraaien van WhatsApp-gesprekken tussen hem en [naam] over de periode van 29 september 2021 tot en met 27 januari 2022 overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gevonden dat hiermee niet is aangetoond dat de zorg- en/of opvoedingstaken van eiser een meer dan marginaal karakter hebben. Verweerder heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat de kinderen vanaf hun geboorte bij [naam] wonen en dat het gestelde dagelijkse contact tussen eiser en kinderen via WhatsApp en/of het telefonisch contact hiermee niet aangetoond. Verder zijn de foto’s ongedateerd en blijkt uit de overgelegde uitdraaien van de WhatsApp-gesprekken niet dat en zo ja, hoe eiser is betrokken bij de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen en evenmin dat eiser, samen met [naam] belangrijke beslissingen omtrent de kinderen neemt. Verweerder heeft hierover terecht gesteld dat de WhatsApp-gesprekken tussen eiser en [naam] oppervlakkig zijn. In de stelling van eiser dat hij tijdens de schoolvakanties van de kinderen enkele weken voor zijn kinderen heeft gezorgd tijdens hun bezoek aan Marokko, heeft verweerder terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel, al omdat dit van korte duur was. Gelet hierop, bestond er voor verweerder ook geen verdere plicht om te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen bestaat dat bij een weigering om aan eiser een verblijfsrecht toe te kennen, de kinderen gedwongen zouden worden het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten. Reeds gelet hierop is niet voldaan aan de voorwaarden voor verblijf op grond van het arrest Chavez-Vilchez en slaagt de beroepsgrond onder 3. niet. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat verweerder zich ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aangevoerde ook onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en de kinderen op grond waarvan de kinderen gedwongen zou zijn om het grondgebied van de Unie te verlaten als aan eiser een faciliterend visum wordt geweigerd. [naam] heeft altijd de belangrijkste rol in de zorg- en opvoedingstaken gehad en heeft nog steeds de dagelijkse zorg voor de kinderen. Voorts heeft verweerder terecht opgemerkt dat op geen enkele wijze is aangetoond dat [naam] niet (meer) in staat zou zijn om alleen voor de kinderen te zorgen, zoals wordt gesteld in de begeleidende brief van gemachtigde van eiser van 17 januari 2022. Dat het wenselijk zou zijn voor de kinderen als eiser in Nederland zou wonen, omdat hij [naam] dan zou kunnen ondersteunen bij de verzorging van de kinderen, maakt niet dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding zoals hiervoor is bedoeld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet door een ter zake deskundige is vastgesteld dat het noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen dat eiser in Nederland woont. De verklaring van de school die eiser heeft overgelegd is daarvoor onvoldoende.
4. Eiser betoogt voorts dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar.
4.1.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist.
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, volgt dat een bezwaar alleen ‘kennelijk’ ongegrond is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit.
4.2.
Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van 6 juli 2022 heeft benadrukt, is de plicht om te horen afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Het is aan de vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit. Hoewel in het kader van een beroep op het arrest Chavez-Vilchez de hoorplicht temeer van belang is, rust er dus eerst nog wel een taak op de vreemdeling. In dit geval heeft eiser in bezwaar alleen gesteld dat hij altijd een rol in de opvoeding van de kinderen heeft gehad en dat de kinderen gehecht aan hem zijn, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd met nieuwe bewijsstukken. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit en dus dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder heeft daarom van het horen van eiser kunnen afzien. De beroepsgrond faalt.
5. Eiser betoogt voorts dat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaarschrift en daarmee in verzuim is.
5.1.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5.2.
Niet in geschil is dat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. Echter, verweerder heeft binnen twee weken nadat hij door eiser in gebreke is gesteld, alsnog een beslissing genomen op het bezwaarschrift van eiser. Gelet hierop is het betoog ten aanzien van het niet tijdig nemen van een besluit, ongegrond.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers-Heins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.