ECLI:NL:RBDHA:2022:12527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
09/095728-21 en 09/098030-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag en gevaarlijk rijgedrag tijdens politieachtervolging

Op 24 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 april 2021 betrokken was bij een politieachtervolging. De verdachte werd beschuldigd van poging doodslag door met hoge snelheid op een politieagent in te rijden, evenals poging tot zware mishandeling van twee andere agenten. Tijdens de achtervolging negeerde de verdachte meerdere verkeersregels, reed hij met een snelheid van 70 tot 90 km/u in een 30 km/u zone en veroorzaakte hij gevaarlijke situaties voor andere weggebruikers. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van de agent en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstig verkeersgedrag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en kreeg een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een aanzienlijke periode. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde agenten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/095728-21 en 09/098030-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 24 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] Haag,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 13 juli 2021, 22 september 2021 (beide pro forma) en 10 november 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Eelman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. Ö. Saki naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de hierna te noemen dagvaardingen I (09/095728-21) en II (09/098030-21). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten van dagvaardingen I en II.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten met uitzondering van het bij dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer 1] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 402).
Ten aanzien van het bij dagvaarding I, onder 1 ten laste gelegde (aanrijding [verbalisant 1] ):
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 april 2021, voor zover inhoudende (p. 26-30):
Op 7 april 2021 zag ik, [verbalisant 1] , werkzaam als brigadier bij de Eenheid Den Haag, dat de bestuurder de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 1] op de Rijswijkseweg bij benzinestation [naam] stopte. Ik liep op de Volkswagen Golf af. Op dat moment zag en hoorde ik dat de Volkswagen Golf in beweging kwam. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf recht op mij af reed. Ik zag dat de bestuurder zijn snelheid verhoogde. In een poging om te voorkomen dat ik zou worden aangereden sprong ik op het laatste moment omhoog en zette mijn voet tegen de voorzijde van de Volkswagen Golf. Ik duwde mijzelf op deze manier weg van de Volkswagen Golf. Het is vooral te danken aan mijn reactie dat ik niet ben aangereden. De bestuurder keek mij recht in mijn gezicht en was niet van plan om te stoppen of om uit te wijken. Ik zag en herkende de aangehouden verdachte voor 100% als de bestuurder van de Volkswagen Golf welke eerder op mij was ingereden.
2. Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 april 2021, voor zover inhoudende (p. 31-33):
Ik zag dat er een herkenbaar politievoertuig, voorzien van politiestriping, achter de Volkswagen Golf aanreed. Hierop heb ik met het onherkenbare politievoertuig waarin ik reed de uitrit van het tankstation geblokkeerd. Ik zag dat de politieambtenaar genaamd [verbalisant 1] bij mij uit het voertuig stapte en in de richting de Volkswagen Golf liep. Ik zag dat de Volkswagen Golf vervolgens met hoge snelheid recht op mij af kwam gereden. Ik zag dat de politieambtenaar genaamd [verbalisant 1] voor de Volkswagen Golf weg sprong. Ik zag dat de Volkswagen Golf hierbij de politieambtenaar [verbalisant 1] nog raakte in zijn sprong. Ik zag namelijk dat de politieambtenaar [verbalisant 1] werd geraakt door de linkerkant van de motorkap van de Volkswagen Golf. Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat als de politieambtenaar genaamd [verbalisant 1] was blijven staan hij frontaal geraakt zou zijn door de Volkswagen Golf. Gezien de snelheid van de Volkswagen Golf en het feit dat de politieambtenaar genaamd [verbalisant 1] werd geraakt door het voertuig had ik de vrees dat de betreffende politieambtenaar hierbij mogelijk letsel had opgelopen. Ik herkende de bestuurder van de Volkswagen Golf direct als de eerder beschreven verdachte en zag dat hij alleen in het voertuig zat.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 april 2021, voor zover inhoudende (p. 41-43):
Wij zagen dat het voertuig (
de rechtbank leest: de zwarte Volkswagen Golf, kenteken [kenteken 1]) het tankstation van de [naam] op reed en hierbij zijn voertuig tot stilstand bracht bij een pomp. Hierop zijn wij uit ons voertuig gestapt om richting de bestuurder van de Golf te lopen. Op het moment dat wij uit ons voertuig stapten, zagen wij dat de bestuurder van de Volkswagen Golf vol gas weg reed vanaf het tankstation. Ik, verbalisant, zag dat een collega in burger weg moest springen voor de Golf. Als hij dit niet had gedaan, weet ik zeker dat hij frontaal door de Volkswagen geraakt zou zijn.
4. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 10 november 2022, voor zover inhoudende:
Bestandsnaam “pomp 2 en 3”:
De rechtbank ziet op minuut 15.27 dat de auto van de verdachte aan komt rijden bij pomp 2. Op 15.32 ziet de rechtbank dat de politie in een opvallend dienstvoertuig achter de verdachte aan komt rijden en dat de verdachte vervolgens iets naar links kijkt. Op minuut 15.34 ziet de rechtbank dat het rechterportier van het opvallende dienstvoertuig open gaat en dat de auto van de verdachte in beweging komt. De rechtbank ziet de verdachte vervolgens wegrijden.
Bestandsnaam “zijkant wegzijde”:
De rechtbank ziet dat de verdachte vanaf minuut 23.30 aan komt rijden en een opvallend dienstvoertuig daar achteraan. De rechtbank ziet rechts in het beeld het onherkenbare dienstvoertuig, de Volkswagen Caddy, stoppen. Op minuut 23.43 ziet de rechtbank dat verbalisant [verbalisant 1] uit de Caddy stapt en in de richting van de vlek op het beeld loopt. De verdachte komt vanaf minuut 23.46 weer in beeld rijden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op dat moment enkele meters vanaf de Caddy afgelegd. De verdachte rijdt richting verbalisant [verbalisant 1] , die achter de vlek op het beeld verdwijnt.
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 7 april 2021 bij het tankstation [naam] met toenemende snelheid op verbalisant [verbalisant 1] is afgereden. Verbalisant [verbalisant 1] is vlak voor de aanrijding omhoog gesprongen en heeft zich met zijn voet tegen de auto van de verdachte afgezet, waardoor hij een aanrijding heeft kunnen voorkomen.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij een aantal jaren geleden betrokken is geweest bij een schietincident en dat hij reeds had vernomen dat de aangever van dat incident wraak op hem wilde nemen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij iemand in het zwart gekleed uit de Volkswagen Caddy op hem af zag komen rennen, waardoor hij dacht dat hij in gevaar was. De verdachte wilde daarom zo snel mogelijk wegrijden om uiteindelijk bij zijn moeder thuis te kunnen schuilen. Hij heeft niemand aan willen rijden en is uitgeweken voor de man die achteraf een politieagent bleek te zijn.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Uit het procesdossier is immers gebleken dat de verdachte door een aantal verbalisanten naar het tankstation [naam] is gevolgd, omdat zij sterke vermoedens hadden dat de verdachte zich op die dag bezig hield met het dealen van verdovende middelen. Uit de camerabeelden blijkt dat op het moment dat de opvallende dienstauto achter de auto van de verdachte is komen te staan, de verdachte naar links kijkt, het rechterportier van de opvallende dienstauto wordt geopend en de verdachte optrekt en wegrijdt. Het scenario dat de verdachte, in het licht van zijn vermoedelijke dealcontacten net daarvoor, in zijn linkerspiegel heeft gekeken en daar de opvallende dienstauto zag staan en toen heeft besloten op de vlucht te slaan voor de politie, ligt daarmee zeer voor de hand. Dat de rennende in het zwart geklede man de reden was dat de verdachte op de vlucht is geslagen, is daarentegen een onaannemelijk scenario. Bovendien is uit de bewijsmiddelen ook niet gebleken dat verbalisant [verbalisant 1] op enig moment op de verdachte is afgerend (maar daarentegen dat hij liep), waardoor de verdachte het idee had kunnen hebben dat hij in gevaar was.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het opzet van de verdachte gericht was op het doden van verbalisant [verbalisant 1] . De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig om te kunnen oordelen dat de verdachte daadwerkelijk van plan is geweest verbalisant [verbalisant 1] dood te rijden, zodat er geen sprake is van zogenaamd boos opzet. De rechtbank komt dan toe aan de vraag of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, welke naar haar oordeel bevestigend moet worden beantwoord. Daartoe is het volgende van belang.
De verdachte is met toenemende snelheid en zonder te remmen recht op verbalisant [verbalisant 1] ingereden en daarna doorgereden. De rechtbank is van oordeel dat de manier waarop verdachte reed er voor had kunnen zorgen dat verbalisant [verbalisant 1] omver zou worden gereden. Verdachte heeft niet kunnen voorzien wat verbalisant [verbalisant 1] in een reactie op zijn handelen zou doen. Verbalisant had bijvoorbeeld in paniek juist in de richting van de auto kunnen springen of hij had ten val kunnen komen. De rechtbank is van oordeel dat daarom sprake is van voorwaardelijk opzet. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het met toenemende snelheid inrijden met een personenauto op een zich voor die auto bevindende voetganger, in ieder geval de aanmerkelijke kans op de dood van die voetganger met zich brengt. De verdachte heeft verbalisant [verbalisant 1] ook daadwerkelijk geraakt in zijn vlucht. Zou verbalisant [verbalisant 1] niet zijn opgesprongen, dan zou de verdachte frontaal tegen zijn benen zijn aangereden en zou er een aanmerkelijke kans hebben bestaan dat verbalisant [verbalisant 1] daardoor was gevallen, waarna hij zou zijn overreden door de auto van verdachte en zijn komen te overlijden.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dat gevolg ook willens en wetens aanvaard. De verdachte zag dat verbalisant [verbalisant 1] op hem af kwam lopen en moet hem ook recht voor zijn auto gezien hebben. Toch is hij doorgereden zonder zijn toenemende snelheid te verminderen of door verbalisant [verbalisant 1] te ontwijken. Kennelijk wilde de verdachte zo graag wegkomen dat hij de aanmerkelijke kans dat verbalisant [verbalisant 1] daarbij onder de auto zou komen en zou komen te overlijden, heeft aanvaard. Verder weegt de rechtbank bij dat oordeel mee dat verdachte na het raken van aangever geen gas heeft teruggenomen en gewoon door is blijven rijden, terwijl hij wist, of in ieder geval sterk het vermoeden moet hebben gehad, dat hij iemand had geraakt.
Conclusie
De rechtbank acht het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I, onder 2 ten laste gelegde (aanrijding [verbalisant 3] en [verbalisant 2] ):
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 april 2021, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 34-38):
Op 7 april 2021 reed ik, verbalisant [verbalisant 3] , samen met mijn collega [verbalisant 2] in een onopvallend dienstvoertuig. Ik trad op als bestuurder van het dienstvoertuig. Gekomen nabij de kruising met de Ketelstraat zag ik uit de richting van de Klepstraat een zwarte Volkswagen Golf aankomen rijden. Ik zag dat het kenteken begon met een [kenteken 1] . Ik schat dat de bestuurder op dat moment tussen de 70 en 90 kilometer per uur reed. Kennelijk doordat hij met zo’n hoge snelheid de bocht door kwam rijden, kwam het op mij over alsof hij de controle over het voertuig verloor. Ik zag dat hij al slingerend gebruik moest maken van leegstaande parkeervakken. Ik zag dat de bestuurder met hoge snelheid op ons bleef afrijden. Ik kon met geen mogelijkheid uitwijken voor dit voertuig. Wat ik mij vervolgens kan herinneren is dat ik een enorme klap hoorde en voelde. Ik was mij er van bewust dat wij waren aangereden door de bestuurder van de Volkswagen Golf. Ik zag ineens een hoop witte rook, kennelijk afkomstig uit de airbags. Ik zag dat de airbags door de harde klap waren uit geklapt. Ik zag dat ons voertuig door de aanrijding ongeveer 45 graden was gedraaid. Toen ik vooruit keek zag ik een zwart voertuig, met de rechter zijde voor de motorkap van ons voertuig staan.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 april 2021, voor zover inhoudende (p. 39-40):
Op 7 april 2021 reed ik, verbalisant [verbalisant 2] , als bijrijder in een onopvallend dienstvoertuig en mijn collega [verbalisant 3] was de bestuurder.
Op het moment dat wij reden over de Stuwstraat met de kruising Ketelstraat, in de richting van de Broekslootkade, zagen wij ineens de genoemde personenauto (
de rechtbank leest: Volkswagen en zwart van kleur) van rechts komen, vanuit de Klepstraat. Op dit moment waren wij ongeveer tachtig meter bij de personenauto vandaan. Ik zag dat de personenauto met hoge snelheid de bocht in kwam en naar links reed, onze richting op. Ik zag dat de personenauto slingerde van links naar rechts, om het voertuig onder controle te krijgen vanwege de snelheid. Ik zag dat collega [verbalisant 3] ons voertuig naar links stuurde, om uit te wijken voor de personenauto. Ik zag dat wij niet meer verder naar links konden sturen, omdat aan deze zijde van de weg personenauto's geparkeerd stonden. Ik zag dat onze personenauto vervolgens met de voorzijde iets naar rechts gericht was.
Ik zag dat de personenauto van de verdachte op ons af kwam rijden. Ik zag dat hij, vanaf de bocht die de bestuurder had genomen, versnelde. Ik schat dat hij ongeveer 60 kilometer per uur reed. Ik zag dat de personenauto van de verdachte niet afremde. Vervolgens hoorde en voelde ik een harde klap. Vervolgens heb ik Tosun aangehouden.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 april 2021, voor zover inhoudende (p. 39-40):
Op het moment dat ik, [verbalisant 4] , de auto tot stilstand bracht, keek ik, [verbalisant 5] , in de achteruitkijkspiegel. Ik zag dat de eerdergenoemde Volkswagen, zonder te
remmen, met hoge snelheid bij ons weg reed. Ik, [verbalisant 5] , zag dat er op de Stuwstraat, uit de richting van de Schoeplaan, een zwarte Volkswagen Polo kwam
rijden. Hierop volgend hoorde ik een harde klap. Ik, [verbalisant 5] , zag dat beide voertuigen elkaar frontaal raakte. Ik, [verbalisant 5] , zag dat de eerdergenoemde Volkswagen Polo van de grond kwam en zich 45 graden draaide en daar tot stilstand kwam.
4. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 23 juni 2021, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 226-277):
Bij dit ongeval waren betrokken:
Een personenauto: merk Volkswagen, type Golf, voorzien van het kenteken [kenteken 1] , verder in dit proces-verbaal 'Golf' genoemd.
Een personenauto: merk Volkswagen, type Polo, voorzien van het kenteken [kenteken 2] , verder in dit proces-verbaal 'Polo' genoemd.
Wat betreft het sporenonderzoek ter plaatse het volgende: wij zagen dat de plaats van confrontatie (gezien vanuit de rijrichting van de Golf) aan de linkerzijde van de rijbaan was.
Pre-Crash Data -5 to 0 sec:
Time (sec): -2.0, Speed, Vehicle Indicated (MPH [km/h]): 29 [47], Accelerator Pedal (%): 100, Service Brake Activation: Off
Time (sec): -1.5, Speed, Vehicle Indicated (MPH [km/h]): 32 [52], Accelerator Pedal (%): 100, Service Brake Activation: Off
Time (sec): -1.0, Speed, Vehicle Indicated (MPH [km/h]): 35 [57], Accelerator Pedal (%): 100, Service Brake Activation: Off
Time (sec): -0.5, Speed, Vehicle Indicated (MPH [km/h]): 36 [60], Accelerator Pedal (%): 0, Service Brake Activation: Off
Time (sec): 0.0, Speed, Vehicle Indicated (MPH [km/h]): 29 [46] , Accelerator Pedal (%): 0, Service Brake Activation: On (Driver)
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte werd, naar aanleiding van hetgeen bij feit 1 is vastgesteld, achtervolgd door de politie en is om aan hen te ontkomen op een hoge snelheid door een woonwijk gaan rijden. Op het moment dat de verdachte al slingerend de Stuwstraat in kwam rijden, werd hij geconfronteerd met de Volkswagen Polo met daarin de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] . Gelet op de toenemende en hoge rijsnelheid van de verdachte en de breedte van de straat, was het voor de verbalisanten niet mogelijk om voor de verdachte uit te wijken. De auto’s zijn vervolgens frontaal tegen elkaar aan gebotst, waardoor verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] letsel hebben opgelopen.
De verdachte heeft verklaard dat hij de Volkswagen Polo niet heeft gezien omdat hij in paniek was en stelt dat de verbalisanten degene zijn geweest die hem hebben aangereden. De rechtbank acht dit scenario onaannemelijk. Ten eerste is het volstrekt onaannemelijk dat de verdachte de Volkswagen Polo helemaal niet heeft gezien omdat hij in paniek was. De rechtbank gaat er immers van uit dat de verdachte op de vlucht was voor de politie en niet zoals hij heeft verklaard voor een man die hem mogelijk iets aan wilde doen. Daarnaast strookt zijn verklaring, dat juist hij opzettelijk is aangereden, niet met de hiervoor beschreven verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] . Daaruit volgt dat de verdachte slingerend met hoge snelheid op de verbalisanten is afgereden, waardoor verbalisant [verbalisant 3] (als bestuurder van de Volkswagen Polo) geen mogelijkheid had om voor het voertuig van verdachte uit te wijken. Uit het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse (hierna: VOA) volgt dat de geregistreerde voertuigsnelheid van de auto van de verdachte toe nam naar 60 km/h 0.5 seconde voor de aanrijding en 46 km/h bedroeg op Time Zero. Daarbij was het gaspedaal van de auto van verdachte tot 1.0 seconde vóór de aanrijding 100% ingedrukt en is de rem voor het eerst op het moment van de aanrijding (0.0 seconde voor de aanrijding) geactiveerd.
De rechtbank ziet bovendien geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] te twijfelen. Zij hebben direct na afloop van de politieachtervolging een verklaring afgelegd en vervolgens ook in grote lijnen consistent verklaard. Dat de getuigen die naderhand zijn gehoord anders verklaren over hun beleving van het ongeval, maakt dat niet anders. Gelet op de stand van de Volkswagen Polo na de aanrijding, aan de linkerkant van de weg en in een [verbalisant 2] ten opzichte van de auto van verdachte, is het voorstelbaar dat bij de getuigen de indruk is gewekt dat de verbalisanten degene zijn geweest die de verdachte hebben klemgereden. De rechtbank acht het uiterst onaannemelijk dat verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] bewust hun auto frontaal voor de auto van de verdachte hebben geplaatst teneinde hem aan te kunnen houden en daarbij bewust hun eigen levens hebben geriskeerd. De verdachte heeft daarentegen steeds gas bijgegeven en heeft op geen enkel moment, tot aan het moment van de aanrijding, geremd.
Poging doodslag of zwaar lichamelijk letsel?
De vraag is vervolgens of de verdachte door zich zoals boven beschreven te gedragen opzet heeft gehad om de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] om het leven te brengen of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat de verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om de verbalisanten te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen blijkt niet uit de bewijsmiddelen zodat de rechtbank vervolgens moet beoordelen of er dan sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het met een personenauto op een andere personenauto inrijden kán dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dit hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat onder de gegeven omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] door verdachte’s handelen zou komen te overlijden. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel opleveren. De verdachte heeft met een snelheid van ongeveer 60 km/u gereden, waar een maximum snelheid van 30 kilometer per uur was toegestaan in een straat die vrij smal is. De verdachte heeft daarover op vragen verklaard dat hij die straat kent en dat je langzaam moet rijden om elkaar te kunnen passeren. De kans dat hij de Volkswagen Polo zou raken was door zijn rijgedrag dan ook aanmerkelijk te noemen. Door vervolgens met te hoge snelheid tegen de Volkswagen Polo aan te rijden bestond er een aanmerkelijke kans op een ongeval waarbij de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte deze kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte op de vlucht was voor de politie en zijn gedragingen moeten dan ook in dat licht worden beschouwd. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met zijn handelen heeft geprobeerd de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Conclusie
Gelet hierop acht de rechtbank het ten laste gelegde bij dagvaarding I, onder 2, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II, onder 1 ten laste gelegde (weigering bevel bloedonderzoek):
1. Het proces-verbaal van rijden onder invloed, opgemaakt op 7 april 2021, voor zover inhoudende (p. 75-78):
Op 7 april 2021 Haga Ziekenhuis te ‘s-Gravenhage, heb ik, [verbalisant 6] , de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is meegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel.
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 7 april 2021 eerst geen toestemming heeft verleend om bloedonderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) te verrichten en vervolgens het bevel van de verbalisant om mee te werken aan bloedonderzoek heeft geweigerd, waarbij hem werd medegedeeld dat weigering een misdrijf oplevert.
Door de raadsvrouw is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hem geen gelegenheid is geboden voor een consult met zijn raadsvrouw alvorens een beslissing te nemen omtrent het al dan niet verlenen van medewerking aan het bloedonderzoek. De raadsvrouw beroept zich daarbij op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt als volgt. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY1220) de opvatting herhaald dat de Salduz-regels niet van toepassing zijn in het geval een verdachte wordt bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 163, vijfde lid, WVW, omdat een dergelijk bevel niet kan worden gelijkgesteld met een verhoor. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank ook in dit geval dat de verdachte geen recht heeft op het raadplegen van zijn raadsvrouw alvorens hij besluit al dan niet zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 163, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, nu het geen verhoor van de verdachte betreft.
In de onderhavige zaak is de verdachte aangehouden. Nadat hij zijn toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek niet had verleend, heeft de verbalisant zijn medewerking tot het voornoemde onderzoek bevolen. Onder die omstandigheden bestaat geen recht op het raadplegen van zijn raadsvrouw alvorens al dan niet zijn medewerking te verlenen aan een vordering tot het zich onderwerpen aan een bloedonderzoek.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte ten onrechte niet heeft voldaan aan het bevel om mee te werken aan het bloedonderzoek, zodat het bij dagvaarding II, onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II, onder 2 ten laste gelegde (gevaarlijk rijgedrag):
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 april 2021, voor zover inhoudende (p. 95-96):
Op 7 april 2021 bevond ik, verbalisant [verbalisant 7] , mij op de Rijswijkseweg in Den Haag. Bij deze achtervolging reed de verdachte, [verdachte] , in de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken 1] . De achtervolging startte bij het tankstation [naam] gevestigd op de [adres 2] . Ik zag dat de verdachte door de dranghekken die op het trottoir stonden heen reed. Ik zag hierbij dat diverse dranghekken verschoven. Ik zag dat de verdachte vervolgens over het fietspad reed en hierbij nog een wegafzettingshek raakte. Ik zag dat verdachte vervolgens over diverse verkeerspylonen heen reed en enkele hiervan met zich meesleepte omdat deze onder zijn voertuig bleven hangen. Ik zag dat de verdachte vervolgens met hoge snelheid over de Rijswijkseweg reed in de richting van de Haagweg. Gezien het feit dat er twee politievoertuigen achter de verdachte aanreden voorzien van optische- en geluidsignalen kon ik mij niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte wist dat de politie achter hem aanzat. Toen ik op de Rijswijkseweg reed zag ik dat de verdachte qua afstand op mij uitliep terwijl ik met een snelheid van circa 90 kilometer per uur reed binnen de bebouwde kom. Op de openbare weg bevonden zich meerdere weggebruikers zoals voetgangers, fietsers, brom- en snorfietsers en andere personenauto's. Ik zag dat de verdachte op de Rijswijkseweg linksaf sloeg de Draaistraat in. Vanaf de Draaistraat vond de achtervolging plaats in een woonerf en/of 30 kilometer per uur zone. Door de verdachte werd de volgende route afgelegde: Draaistraat, Cromvlietplein, Stuwstraat, Wiekstraat, Trekweg. Op sommige plaatsen haalde ik snelheden van ruim 70 kilometer per uur. Desondanks mij snelheid bleef de verdachte op mij uitlopen qua afstand. Tevens zag ik dat de verdachte met hoge snelheid de bochten nam en hierbij nauwelijks snelheid verminderde. De snelheid waarmee de verdachte reed was dusdanig hoog dat ik hem niet goed kon bijhouden. Gezien het rijgedrag van de verdachte leek hij een verkeersongeval waarbij ernstig letsel zou kunnen ontstaan voor lief te nemen in zijn poging om aan de politie te ontkomen. De achtervolging vond namelijk plaats dwars door een woonwijk waar op dat moment spelende kinderen aanwezig waren, fietsers die op de rijbaan reden en voetgangers die op het trottoir liepen. Gezien de snelheden van verdachte (minimaal 70 kilometer per uur) kon hij op geen enkele wijze tijdig reageren om een ongeluk te voorkomen.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2021, voor zover inhoudende (p. 307-308):
Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van de achtervolging die heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Alle wegen die genoemd zijn in dit proces-verbaal bevinden zich in de gemeente 's-Gravenhage. De voornoemde Volkswagen Golf heeft de volgende route afgelegd waarbij ik de volgende gedragingen en overtredingen waarnam:
- Rijswijkseweg in de richting van de Draaistraat. De bestuurder van de Volkswagen Golf reed hier op dit moment harder dan 100 kilometer per uur. Ik gaf een stopteken middels het stoptransparant en voerde op dat moment optische- en geluidssignalen. Op dat moment reed er zeer veel verkeer op de Rijswijkseweg waaronder een aantal fietsers ter hoogte van de kruising met de Draaistraat. Ik zag dat één van deze fietsers moest remmen ten einde een aanrijding met de Volkswagen Golf te voorkomen.
- Vanaf de Rijswijkseweg linksaf naar de Draaistraat. De bestuurder van de Volkswagen Golf gaf bij het afslaan geen richting aan.
- Vanaf de Draaistraat rechtsaf naar het Cromvlietplein. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf hierbij geen richting aangaf. Ik heb hier getracht de afstand tussen de Volkswagen Golf en mijn dienstvoertuig gelijk te houden. Ik voelde dat mijn dienstvoertuig in het nemen van de bocht naar het Cromvlietplein zijn grip verloor. Ik heb hierdoor moeten remmen om zo niet uit de bocht te vliegen.
- Vanaf het Cromvlietplein rechtdoor naar de Stuwstraat. Ik reed hier ongeveer 70 kilometer per uur. Ik heb deze snelheid waargenomen op de snelheidsmeter van mijn dienstvoertuig. Ik zag dat de Volkswagen Golf op mij uitliep. Ik zag dat de Volkswagen Golf bij het nemen van de verkeersdrempels bijna geheel los van het wegdek kwam.
- Vanaf de Stuwstraat linksaf naar de Wiekstraat. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf hierbij geen richting aangaf.
- Vanaf de Wiekstraat rechtsaf naar de Trekweg. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf hierbij geen richting aangaf. Op de Trekweg zag ik dat de teller van mijn dienstvoertuig 75 kilometer per uur aangaf. Ik zag dat de Volkswagen Golf wederom op mij uitliep. Ik was op dat moment bang dat de Volkswagen Golf een aanrijding zou krijgen door de zeer hoge onverantwoorde snelheid waarmee de Golf door de woonwijk reed. Op dat moment was het een relatief druk verkeersbeeld
- Vanaf de Trekweg rechtsaf naar de Ketelstraat. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf hierbij geen richting aangaf.
- Ketelstraat linksaf naar de Stuwstraat. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf hierbij geen richting aangaf.
- Stuwstraat rechtsaf naar de Vliegwielstraat. Ik zag dat de bestuurder van de Volkswagen Golf hierbij geen richting aangaf.
- Vanaf de Vliegwielstraat rechtsaf tegen de richting de Klepstraat in.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 april 2021, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 34-38):
Gekomen nabij de kruising met de Ketelstraat zag ik uit de richting van de Klepstraat een zwarte Volkswagen Golf aan komen rijden. Ik zag dat het kenteken begon met een [kenteken 1] . Ik schat dat de bestuurder op dat moment tussen de 70 en 90 kilometer per uur reed. Kennelijk doordat hij met zo’n hoge snelheid de bocht doorkwam rijden, kwam het op mij over alsof hij de controle over het voertuig verloor. Ik zag dat hij al slingerend gebruik moest maken van leegstaande parkeervakken.
Nadere bewijsoverwegingen
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde overtreding van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden beoordeeld of verdachte (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen de volgende ten laste gelegde gedragingen bewezen:
- een aantal pylonnen omver te rijden en door een wegafzetting te rijden;
- door dranghekken heen het trottoir op te rijden;
- voortdurend een gegeven stopteken aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant te negeren;
- bij het afslaan geen richting aan te geven
- voortdurend (aanzienlijk) de toegestane maximumsnelheid te overschrijden in de bebouwde kom en/of in een 30 kilometer zone en/of schoolzone, immers reed verdachte met een snelheid van ongeveer 70 tot 90 km/u waar een maximumsnelheid van respectievelijk 50 km/u en/of 30 km/u was toegestaan en
- slingerend te rijden en
- de verplichte rijrichting te negeren
Bovengenoemde gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als het schenden van verkeersregels, zoals bedoeld in artikel 5a WVW. Dit artikel heeft betrekking op ernstig verkeersgedrag. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of het schenden van meerdere verkeersregels. In dit geval heeft de verdachte, terwijl hij enige tijd werd achtervolgd door de politie, in een soort dollemansrit bovenstaande verkeersregels geschonden terwijl hij reed in de bebouwde kom en in een schoolzone. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verkeersregels daarmee in ernstige mate heeft geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aard en het samenstel van de hiervoor al omschreven gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij deze gedragingen heeft verricht, kan worden afgeleid dat hij opzet had op het in ernstige mate schenden van deze verkeersregels.
Om vast te kunnen stellen dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van de gedragingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat het hiervoor beschreven rijgedrag een zeer gevaarlijke situatie oplevert, doordat verdachte hard reed en slechts bezig was met het vluchten voor de politie. Uiteindelijk hebben zijn gedragingen ook geleid tot een aanrijding waarbij er een aanmerkelijke kans bestond dat de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Daarbij verklaren verbalisanten dat de achtervolging plaatsvond dwars door een woonwijk waar op dat moment spelende kinderen aanwezig waren, fietsers die op de rijbaan reden en voetgangers die op het trottoir liepen. De rechtbank acht op grond daarvan bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding II, onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/095728-21):
1. hij op 7 april 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 1] (brigadier bij Politie Eenheid Den Haag) opzettelijk van het leven te beroven, , toen die [verbalisant 1] op hem, verdachte, af kwam lopen, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (hard) gasgevend recht op die [verbalisant 1] is afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 7 april 2021 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 3] en [verbalisant 2] (hoofdagenten bij Politie Eenheid den Haag) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, , terwijl die [verbalisant 3] en [verbalisant 2] in een personenauto zaten, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (hard) gasgevend en/op hoge snelheid recht op die [verbalisant 3] en [verbalisant 2] is afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding II (parketnummer 09/098030-21):
1. hij op 7 april 2021 te 's-Gravenhage, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of van een daartoe bij regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
2. hij op 7 april 2021 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de wegen, de Rijswijkseweg, het Cromvlietplein, de Stuwstraat, de Trekweg, de Vliegwielstraat, de Klepstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- een aantal pylonnen omver te rijden en door een wegafzetting te rijden en
- door dranghekken heen het trottoir op te rijden en- voortdurend een gegeven stopteken aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant te negeren en
- bij het afslaan geen richting
aante geven en
- voortdurend (aanzienlijk) de toegestane maximumsnelheid te overschrijden in de bebouwde kom en in een 30 kilometer zone en schoolzone, immers reed verdachte met een snelheid van ongeveer 70 tot 90 km/u waar een maximumsnelheid van respectievelijk 50 km/u en/of 30 km/u was toegestaan en
- slingerend te rijden en
- de verplichte rijrichting te negeren,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hierna: OBM) voor de duur van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, in het geval van een bewezenverklaring, verzocht om voor een andere strafmodaliteit te kiezen en een straf op te leggen in de vorm van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest, in combinatie met een taakstraf van 240 uren. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om, indien de rechtbank aan de verdachte een OBM op wil leggen, de duur van het onvoorwaardelijke deel de reeds ingevorderde tijd van het rijbewijs niet te laten overstijgen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 7 april 2021 in een poging om aan de politie te ontkomen, schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag met zijn auto. De verdachte heeft zich tijdens deze dollemansrit schuldig gemaakt aan poging doodslag door in te rijden op een agent in burger die ternauwernood heeft kunnen voorkomen dat hij dodelijk werd getroffen door op te springen en zich tegen de auto af te zetten. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met zijn auto met hoge snelheid tegen een onopvallend politievoertuig aan te rijden waar toen twee agenten in zaten. Verder heeft de verdachte tijdens deze dollemansrit in ernstige mate de verkeersregels geschonden door onder meer stoptekens van de politie te negeren en is hij met hoge snelheid door woonwijken en smalle straten gereden waarbij hij ook nog gevaarlijke situaties heeft veroorzaakt voor anderen, zoals fietsers en spelende kinderen.
Door zo te handelen heeft de verdachte zijn auto als wapen gebruikt en daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de drie agenten. De verdachte heeft daarmee zijn eigen belang om zich aan zijn aanhouding te onttrekken, laten prevaleren boven het fysieke welzijn van anderen. Dat de agenten slechts licht letsel aan het incident hebben overgehouden is een gelukkige omstandigheid, die niet aan de verdachte te danken is. Verder heeft dit feit zich grotendeels op straat afgespeeld, waarvan meerdere mensen getuige zijn geweest. Dat moet ook op de getuigen een behoorlijke impact hebben gehad. Ook brengt een dergelijk feit in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. De rechtbank weegt het hiervoor genoemde in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank weegt niet in strafverzwarende zin mee dat de slachtoffers in onderhavige zaak agenten waren. Niet duidelijk is geworden of de verdachte tijdens het plegen van de feiten wist dat het hier om agenten ging.
De verdachte heeft voorts niet voldaan aan de verplichting om mee te werken aan een bloedonderzoek, nadat tegen hem een verdenking was ontstaan dat hij onder invloed van drugs zijn auto zou hebben bestuurd. De verdachte heeft door zijn handelen de handhaving van de verkeerswetgeving en de controle op de veiligheid in het verkeer door de politie belemmerd. Ook dat neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 november 2022. Hieruit blijkt onder meer dat de verdachte in 2019 is veroordeeld voor een poging doodslag, waarvoor aan de verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden is opgelegd. Kennelijk heeft deze vrijheidsstraf de verdachte er niet van weerhouden opnieuw misdrijven te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 20 september 2021. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor structurele problematiek op psychosociaal vlak en ziet gelet daarop ook geen indicaties voor de inzet van interventies in een verplicht kader.
De rechtbank ziet verder in de persoon van de verdachte geen omstandigheden die strafverzwarend of strafmatigend zouden moeten meewegen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Die straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat naar het oordeel van de rechtbank de op te leggen straf voldoende de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengt. De rechtbank zal een deel van die straf, namelijk zes maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank hecht er nog belang aan om op te merken dat zij tijdens de inhoudelijke behandeling van de verdachte heeft vernomen dat zijn pasgeboren dochtertje een hartafwijking heeft en dat het daarom thuis op dit moment zwaar is nu zij veel huilt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de verdachte er voor zijn gezin wil zijn en daarom geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd wenst te krijgen dan de duur van het voorarrest, ontkomt de rechtbank er gelet op de ernst van de feiten niet aan om daartoe toch over te gaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte vormt naar het oordeel van de rechtbank een gevaar op de weg. De verdachte wilde immers, met alle gevolgen van dien, vluchten voor de politie en heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht. Daarom acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende een lange periode niet mag deelnemen aan het gemotoriseerd verkeer. De rechtbank zal de verdachte dan ook een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van een aanzienlijke duur, te weten:
  • ten aanzien van dagvaarding I, feit 1: een ontzegging voor de duur van twaalf maanden onvoorwaardelijk;
  • ten aanzien van dagvaarding I, feit 2 een ontzegging voor de duur van zes maanden onvoorwaardelijk;
  • ten aanzien van dagvaarding II, feit 1 een ontzegging voor de duur van negen maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2 primair een ontzegging voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[verbalisant 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van in totaal € 844,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[verbalisant 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van in totaal € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[verbalisant 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van in totaal € 1.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, deze te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [verbalisant 1]
De vordering is door de benadeelde partij [verbalisant 1] voldoende onderbouwd en door de verdediging niet dan wel onvoldoende betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 844,- bestaande uit immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [verbalisant 1] aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 844,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling.
De vordering van benadeelde partij [verbalisant 3]
De vordering is door de benadeelde partij [verbalisant 3] voldoende onderbouwd en door de verdediging niet dan wel onvoldoende betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.000,- bestaande uit immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [verbalisant 3] aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling.
De vordering van benadeelde partij [verbalisant 2]
De vordering is door de benadeelde partij [verbalisant 2] voldoende onderbouwd en door de verdediging niet dan wel onvoldoende betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.000,- bestaande uit immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [verbalisant 2] aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genoemde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende, te weten de vader van de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, verbeurdverklaren.. Weliswaar behoort de auto toe aan de vader van verdachte, maar uit het dossier blijkt dat verdachte veelvuldig van dit voertuig gebruik maakte, hetgeen kennelijk werd goedgevonden door zijn vader. Nu met behulp van dit voertuig de bewezen verklaarde feiten zijn begaan, is dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 163, 176, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/095728-21) onder 1 ten laste gelegde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/095728-21) onder 2 ten laste gelegde:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/098030-21) onder 1 ten laste gelegde:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/098030-21) onder 2 primair ten laste gelegde:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
DERTIG (30) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
zes (6) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte ter zake van dagvaarding I, feit 1 voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte ter zake van dagvaarding I, feit 2 voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
ZES (6) MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, dat het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte ter zake van dagvaarding II, feit 1 voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
NEGEN (9) MAANDEN;
veroordeelt verdachte ter zake van dagvaarding II, feit 2 voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
DRIE (3) MAANDEN;
Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[verbalisant 1]toe tot een bedrag van € 844,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [verbalisant 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [verbalisant 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 844,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [verbalisant 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 16 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[verbalisant 3]toe tot een bedrag van € 1.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [verbalisant 3] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [verbalisant 3] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [verbalisant 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[verbalisant 2]toe tot een bedrag van € 1.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [verbalisant 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [verbalisant 2] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 april 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [verbalisant 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partijen heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partijen te betalen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Personenauto [kenteken 1] (omschrijving: [nummer 2] , zwart, merk: Volkswagen, bouwjaar 2017).
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. van der Schenk, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. J.P. Hopman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2022.