2.3. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman betoogd dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Het betoog van de raadsman houdt in dat een verdachte die is aangehouden en van wie wordt gevorderd mee te werken aan een onderzoek van zijn bloed, het recht heeft op een consult met een raadsman alvorens een beslissing te nemen omtrent het al dan niet verlenen van medewerking aan het voornoemde onderzoek. De raadsman beroept zich daarbij op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije (NJ 2009, 214) en de uitspraak van de Hoge Raad van 9 november 2010 (NJ 2010, 615). Hij stelt dat de keuze om wel of niet mee te werken aan voornoemd onderzoek gelijk dient te worden gesteld aan al dan niet een verklaring afleggen. Een consult met een raadsman zou de verdachte in de gelegenheid hebben gesteld om de verstrekkende consequenties van zijn eventuele weigering medewerking te verlenen te kunnen overzien. Ten onrechte is dan ook nagelaten de verdachte op dit recht te wijzen.
Uit de hierboven genoemde rechtspraak van het EHRM en de Hoge Raad volgt niet dat een eerste verhoor door de politie van een verdachte na zijn aanhouding gelijk dient te worden gesteld aan een bevel door de hulpofficier van justitie tot medewerking aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het EHRM neemt als uitgangspunt in de zaak Salduz tegen Turkije: "as from the first interrogation of a suspect by the police" (rechtsoverweging 55). In het door de raadsman genoemde arrest van de Hoge Raad van 9 november 2010 overweegt ook de Hoge Raad onder verwijzing naar zijn eerdere rechtspraak over de interpretatie van de uitspraak in de zaak Salduz dat het recht op raadpleging van een advocaat bestaat - binnen redelijke grenzen - "voorafgaand aan het eerste verhoor", indien sprake is van een aangehouden verdachte (rechtsoverweging 2.4).
Dit betekent dat een verdachte aan voornoemde rechtspraak geen recht kan ontlenen op het raadplegen van een advocaat alvorens hij besluit al dan niet zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als hiervoor bedoeld op bevel van de hulpofficier van justitie.
In de onderhavige zaak is de verdachte aangehouden. Nadat hij zijn toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek niet had verleend, heeft de hulpofficier van justitie zijn medewerking tot het voornoemde onderzoek bevolen. Onder die omstandigheden bestaat geen recht op het raadplegen van een raadsman alvorens al dan niet zijn medewerking te verlenen aan een vordering tot het zich onderwerpen aan een bloedonderzoek.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de verdediging."