In deze zaak hebben eisers, die asielaanvragen hebben ingediend, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen. De aanvragen zijn op 20 mei 2022 alsnog inwilligend beslist, maar eisers handhaven hun beroepen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overweegt dat, omdat de asielaanvragen zijn ingewilligd, eisers geen procesbelang meer hebben met betrekking tot het niet tijdig nemen van besluiten. De rechtbank behandelt vervolgens de vraag of eisers in beroep kunnen komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eisers stellen dat deze wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de dwangsomregeling niet in strijd is met het Unierecht, omdat de asielprocedure een specifiek karakter heeft en de wetgever rekening heeft gehouden met de grote achterstanden in de verwerking van asielaanvragen. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50.