ECLI:NL:RBDHA:2022:12471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
NL22.6143 en NL22.6144
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvragen en de toepassing van bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak hebben eisers, die asielaanvragen hebben ingediend, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen. De aanvragen zijn op 20 mei 2022 alsnog inwilligend beslist, maar eisers handhaven hun beroepen. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank overweegt dat, omdat de asielaanvragen zijn ingewilligd, eisers geen procesbelang meer hebben met betrekking tot het niet tijdig nemen van besluiten. De rechtbank behandelt vervolgens de vraag of eisers in beroep kunnen komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb uit voor besluiten op asielaanvragen. Eisers stellen dat deze wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank concludeert dat de uitsluiting van de dwangsomregeling niet in strijd is met het Unierecht, omdat de asielprocedure een specifiek karakter heeft en de wetgever rekening heeft gehouden met de grote achterstanden in de verwerking van asielaanvragen. De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6143 en NL22.6144
V-nummers: [nummer] en [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2], eisers

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Günes).

Procesverloop

Eisers hebben op 8 april 2022 afzonderlijk beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun afzonderlijk ingediende asielaanvragen van 23 maart 2021.
Op 20 mei 2022 is alsnog op de asielaanvragen van eisers beslist.
Bij bericht van 16 juni 2022 heeft de gemachtigde van eisers meegedeeld dat de beroepen worden gehandhaafd.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Verweerder heeft inwilligend beslist op de asielaanvragen van eisers. Nu hiermee tegemoet is gekomen aan de beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten, hebben eisers in zoverre geen procesbelang meer.
2. De vraag ligt voor of eisers (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kunnen opkomen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvragen dat hij aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eisers geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Eisers stellen zich blijkens hun reactie van 4 mei 2022 op het standpunt dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Zij verwijzen hierbij onder andere naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022. [1]
3. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
4. In genoemde uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch is geconcludeerd tot de onverbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarbij de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en artikel 8:55c van de Awb is uitgesloten voor besluiten op asielaanvragen. De rechtbank overweegt daartoe in de uitspraak dat bedoelde uitsluiting in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel, omdat de voor de behandeling van asielaanvragen geldende procedureregels door deze uitsluiting ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke (nationaalrechtelijke) procedures.
5. Anders dan in de genoemde uitspraak komt de rechtbank thans tot de conclusie dat soortgelijke nationaalrechtelijke procedures zich niet voordoen. De rechtbank is in navolging van zittingsplaats Arnhem [2] van oordeel dat de procedure om te beslissen op een asielaanvraag een specifiek karakter heeft dat wezenlijk verschilt van andere bestuursrechtelijke vergunningprocedures. Het bestuur is immers (anders dan bij overige verblijfsrechtelijke vergunningaanvragen) voor zijn bewijsgaring grotendeels afhankelijk van (vaak meerdere) uitvoerige gehoren. Daarbij kan het aantal aanvragen zodanig fluctueren dat het lastig is om te bepalen welke redelijke structurele uitvoeringscapaciteit voorhanden dient te zijn om substantiële achterstanden te voorkomen. Dat de Procedurerichtlijn [3] voorziet in de mogelijkheid om vanwege de complexiteit van een aanvraag of vanwege massale instroom de beslistermijn te verlengen is een bevestiging van het bijzondere karakter van de asielprocedure.
6. De omstandigheid dat de wetgever in deze kenmerken van de asielprocedure eerder geen beletsel heeft gezien voor invoering van de dwangsomregeling in artikel 4:17 van de Awb neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat diezelfde wetgever daar later, gezien de grote achterstanden die intussen waren ontstaan in de verwerking van asielaanvragen, anders over mocht denken. Nu door meerdere opeenvolgende oorzaken (coronapandemie, arbeidsmarktomstandigheden en geopolitieke ontwikkelingen) de achterstanden intussen structureel lijken te zijn geworden, kan daarbij worden vastgesteld dat de bestuurlijke dwangsomregeling in asielzaken niet bijdraagt aan een oplossing. Vanwege de vele extra geschillen die door de dwangsomregeling als zodanig worden gegenereerd, kan deze regeling zelfs bijdragen aan versterking van de capaciteitsproblemen, bij zowel de uitvoeringsorganisatie als de rechterlijke macht. Dat de bestaande uitvoeringsachterstanden mede zijn te wijten aan een, achteraf gezien, te ver ingekrompen uitvoeringscapaciteit doet niet af aan de inherent andere karakteristiek van de asielprocedure, zoals hiervoor is overwogen.
7. Evenmin kan worden gezegd dat door het niet langer toepassen van de regeling voor bestuurlijke dwangsommen, het voor de vreemdeling onmogelijk of onaanvaardbaar moeilijk wordt om zijn het recht op asiel te effecturen (het doeltreffendheidsbeginsel). De Procedurerichtlijn verplicht niet tot het opnemen van een dergelijke voorziening in de nationale wetgeving. Daarnaast doet het ontbreken van deze voorziening niet af aan de voor het bestuur bestaande wettelijke verplichting om binnen een vastgestelde termijn op de aanvraag te beslissen, noch aan de mogelijkheid om over de schending hiervan te klagen bij de rechter of aan de mogelijkheid dat diens uitspraak wordt afgedwongen met een rechterlijke dwangsom.
8. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kunnen eisers met hun beroepen niet bereiken wat zij willen, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
9. De beroepen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
10. Eisers hebben vanwege het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen beroep kunnen instellen bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten, daarbij neemt de rechtbank samenhang aan tussen de zaken van eisers, omdat zij als gezinsleden gezamenlijk zijn ingereisd en gelijktijdig hun aanvragen hebben ingediend. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en 50 cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 24 maart 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1485.
3.Richtlijn van 26 juni 2013 (2013/32/EU).