ECLI:NL:RBDHA:2022:12452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
SGR 22/2896
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de transformatie van de voormalige politieacademie naar een parkeergarage in het kader van het bestemmingsplan Binckhorst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 november 2022, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, werd het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor de transformatie van de voormalige politieacademie naar een parkeergarage beoordeeld. De rechtbank constateerde dat de omgevingsvergunning, verleend op 16 juli 2021, in het bestreden besluit van 25 maart 2022 door verweerder in stand was gelaten, ondanks de bezwaren van eiseres. Eiseres, die vreesde voor verkeersoverlast en verkeersonveilige situaties door de nieuwe parkeergarage, was niet verschenen op de zitting. De rechtbank oordeelde dat de verkeersrapporten die door verweerder waren ingediend, voldoende onderbouwd waren en dat er geen concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de zorgvuldigheid van deze rapporten. De rechtbank volgde de conclusie van de deskundige [naam 2] dat de verkeerssituatie niet in gevaar kwam door het bouwplan.

Daarnaast werd de bezonning van het perceel van eiseres beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de bezonning van belendende percelen niet onevenredig werd aangetast, hoewel eiseres had betoogd dat haar perceel niet was meegenomen in de bezonningsstudie. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven, omdat het bouwplan niet leidde tot een onevenredige aantasting van de bezonning. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder)

(gemachtigde: S.J.C. Hocks).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen een aan de politie (vergunninghoudster) verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft deze omgevingsvergunning verleend in het besluit van 16 juli 2021. In het bestreden besluit van 25 maart 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de verleende vergunning in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De gemachtigde van verweerder is verschenen. Namens vergunninghoudster waren [A] en [B] aanwezig. Voorts waren aanwezig mr. [C] [naam 1] adviesbureau ( [naam 1] ) en [D] van adviesbureau [naam 2] ( [naam 2] ).

Beoordeling door de rechtbank

1. Vergunninghoudster heeft op 10 februari 2021 een aanvraag gedaan voor het transformeren van de voormalige politieacademie aan de [straat 1] [nummer 1] in [plaats] tot een parkeergarage met een bruto vloeroppervlak van 13.612 m² met een bedrijfsverzamelgebouw en de daarbij behorende activiteiten (het bouwplan). De parkeergarage heeft 346 parkeerplaatsen. Daarvan zijn er 300 bestemd voor werknemers voor het op de hoek van de [straat 1] en de [straat 2] te realiseren Eenheidsbureau Politie Den Haag (het eenheidsbureau) en 46 voor derden.
2. De locatie van het bouwplan ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Omgevingsplan Binckhorst” (het bestemmingsplan). Dit is een zogenoemd bestemmingsplan met verbrede reikwijdte [1] .
3. Op grond van artikel 4, onder a, van het bestemmingsplan is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit [2] als bedoeld onder 7.1 aan te vangen of te veranderen. De omgevingsvergunning die is vereist voor een omgevingsplanactiviteit wordt aangemerkt als een vergunning bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze vergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de daartoe in het bestemmingsplan gestelde voorwaarden. [3]
4. Ter plaatse van het bouwplan geldt – voor zover hier van belang – de bestemming “Transformatiegebied”. Binnen deze bestemming zijn onder meer de activiteiten ‘bedrijfsverzamelgebouwen en de daarbij behorende activiteiten’ en ‘activiteiten die verband houden met verkeer, parkeren en verblijven, waaronder ook geluidwerende voorzieningen worden begrepen’ toegestaan. Dit volgt uit artikel 7.1 van het bestemmingsplan. In artikel 7.2.1 van het bestemmingsplan zijn de algemene randvoorwaarden opgenomen waaraan activiteiten binnen deze bestemming dienen te voldoen. Artikel 7.2.2 bepaalt de algemene randvoorwaarden voor onder meer bouw- en verbouwwerkzaamheden.
5. Verweerder heeft de verzochte omgevingsvergunning voor de bouwwerkzaamheden en de omgevingsplanactiviteit verleend omdat beide activiteiten volgens verweerder in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan.

Beoordeling door de rechtbank

Toepasselijkheid Crisis- en herstelwet
6. Op het bestreden besluit is de Chw van toepassing.
Verkeer
7. Eiseres is met haar onderneming gevestigd aan de [straat 1] [nummer 2] , op een perceel dat grenst aan het perceel van het bouwproject. Zij vreest dat de parkeergarage tot verkeersoverlast en verkeersonveilige situaties bij haar bedrijf zal leiden. De verkeersrapporten die verweerder in zijn besluitvorming heeft betrokken, kunnen volgens eiseres niet de conclusie dragen dat de bereikbaarheid van de Binckhorst en de doorstroming op de kruispunten die de voornaamste entree vormen voor de Binckhorst worden gewaarborgd. Daarmee wordt volgens eiseres niet voldaan aan de randvoorwaarde bedoeld in artikel 7.2.1 onder j van het bestemmingsplan. Eiseres stelt dat zij, onder meer in haar brief aan verweerder van 9 maart 2022, voldoende concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht om aan de zorgvuldigheid en de juistheid van deze verkeersrapporten te twijfelen.
7.1.
Als algemene randvoorwaarde is in artikel 7.2.1, onder j, van het bestemmingsplan opgenomen dat rekening wordt gehouden met het waarborgen van een goede bereikbaarheid van de Binckhorst als geheel voor zowel motorvoertuigen, openbaar vervoer als langzaam verkeer, met dien verstande dat, specifiek voor het gemotoriseerde verkeer, de doorstroming moet worden gewaarborgd op de kruisingen die de voornaamste entree vormen voor de Binckhorst, te weten de kruisingen:
van de Binckhorstlaan met de Maanweg;
van de Binckhorstlaan met de Mercuriusweg;
van de Binckhorstlaan met de Prinses Mariannalaan;
van de Binckhorstlaan met de Supernovaweg en Plutoweg
van de Regulusweg met de Maanweg, alsmede het geheel van daar gelegen en regeltechnisch gekoppelde kruisingen en aansluitingen, waaronder de op- en afrit van de A12 en de kruising met de Laan van Nieuw Oost Einde.
7.2.
In opdracht van vergunninghoudster heeft [naam 2] onderzoek gedaan naar de invloed van het bouwplan op de verkeersgeneratie en de verkeersafwikkeling in de omgeving. Op 21 december 2020 heeft [naam 2] een eerste rapport uitgebracht. Daarin is ook de ontwikkeling van het eenheidsbureau meegenomen. [naam 2] heeft als uitgangspunt genomen dat de parkeerplaatsen voor werknemers van het eenheidsbureau leiden tot twee verkeersbewegingen per dag, terwijl bij de parkeerplaatsen voor derden is uitgegaan van vier verkeersbewegingen per dag. [naam 2] concludeert dat op geen enkel onderzocht wegvak sprake is van een doorstromingsknelpunt na de realisatie van de ontwikkelingen. Voor enkele takken op specifieke kruispunten kan volgens [naam 2] op basis van het uitgevoerde onderzoek niet worden vastgesteld of op die kruispunten eventuele doorstromingsknelpunten gaan ontstaan. Hiervoor is nader onderzoek nodig op basis van de verkeersaantallen per rijrichting en de afwikkeling van het kruispunt. Om daarnaast de kruispunten op de Maanweg nabij de A12 te beoordelen, is doorrekening met verkeerskundige modelsoftware noodzakelijk. Op basis hiervan concludeert [naam 2] dat nog niet met zekerheid kan worden gesteld dat het aspect verkeer de ontwikkelingen niet in de weg staat.
7.3.
In een rapport van 23 maart 2021 heeft [naam 2] opnieuw een verkeerskundige toetsing uitgevoerd naar onder meer het bouwplan en de ontwikkeling van het eenheidsbureau. In dit rapport concludeert [naam 2] dat op geen enkel wegvak en op geen enkel kruispunt sprake is van een doorstromingsknelpunt na de realisatie van de ontwikkelingen. Ter zitting heeft [naam 2] toegelicht dat wettelijke normen voor een aanvaardbare verkeersdoorstroming op kruispunten ontbreken. Landelijk wordt aangehouden dat verkeer bij kruispunten binnen twee minuten moet kunnen doorrijden. In het onderzoek heeft [naam 2] daarom een maximale cyclustijd bij elk kruispunt van 120 seconden aangehouden. Uit het rapport volgt dat [naam 2] de kruispunten op de Maanweg nabij de A12 niet heeft kunnen beoordelen. Daarvoor is doorrekening met verkeerskundige modelsoftware noodzakelijk. [naam 2] concludeert dat het aspect verkeer, voor zover het kon worden onderzocht, de ontwikkelingen niet in de weg staat.
7.4.
In een memo van 30 november 2021 heeft [naam 2] uitgelegd hoe het komt dat de onderzoeksresultaten in het rapport van 21 december 2020 afwijken van die in het rapport van 23 maart 2021. In dit memo heeft [naam 2] de conclusies uit het rapport van 23 maart 2012 bevestigd.
7.5.
In een memo van 24 februari 2022 heeft [naam 2] tot slot een nadere analyse gemaakt van de in het rapport van 21 december 2020 geconstateerde knelpunten bij de kruispuntberekeningen. Ook is een analyse gemaakt van de kruispunten op de Maanweg nabij de A12. In dit memo is de verkeersgeneratie van het bouwplan gespecificeerd naar de ochtend- en avondspitsuren. Omdat het eenheidsbureau een 24-uursorganisatie betreft, zal de verkeersgeneratie zich volgens [naam 2] meer over de dag verspreiden dan bij kantoorvoorzieningen met kantoortijden. [naam 2] heeft daarom een gelijke verdeling van de verkeersgeneratie over de 12 uur overdag toegepast, ook voor de parkeergarage, omdat deze hoofdzakelijk zal worden gebruikt door medewerkers van het eenheidsbureau. [naam 2] heeft vervolgens berekend welk aandeel van de verkeersgeneratie de in artikel 7.2.1, onder j, van de planregels genoemde kruispunten bereikt. Zij heeft dit extra verkeer afgezet tegen de bestaande hoeveelheid verkeer. [naam 2] concludeert dat de toename van het verkeer op de relevante kruispunttakken verwaarloosbaar is en dat een eventueel knelpunt daarom niet kan worden toegeschreven aan de ontwikkelingen. De grotere procentuele verkeerstoename bij de kruispunttak Regulusweg-Maanweg (noordwesten) is volgens [naam 2] te verklaren door de lage verkeersintensiteit ter plaatse in de huidige situatie. Hier is volgens [naam 2] in de praktijk geen knelpunt te verwachten, omdat voldoende opstelruimte voor motorvoertuigen beschikbaar is.
7.6.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkeerssituatie en de invloed van het bouwplan daarop, gelet op de rapporten en memo’s van [naam 2] , voldoende zijn onderzocht en dat daaruit volgt dat wordt voldaan aan de planregels. Volgens verweerder is het aanvankelijke rapport van [naam 2] van 21 december 2020 achterhaald en is dit abusievelijk toegestuurd aan eiseres en aan de adviescommissie bezwaarschriften. Dit rapport is nooit door verweerder goedgekeurd. Verweerder heeft verder overwogen dat eiseres slechts kanttekeningen heeft geplaatst bij het laatste memo van [naam 2] en geen onafhankelijk tegenadvies van een terzake deskundige heeft overgelegd.
7.7.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.
7.8.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de onderzoeken van [naam 2] . De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat er geen verklaring is gegeven voor het verschil tussen de verkeersrapporten van 21 december 2020 en 23 maart 2021. In het memo van 30 november 2021 heeft [naam 2] een toelichting gegeven op dit verschil. [naam 2] heeft uiteengezet dat in het rapport van 23 maart 2021 een ander onderzoeksgebied is aangehouden. In dit rapport zijn twee takken van kruispunten weggelaten ten opzichte van de eerdere versie, omdat deze ten onrechte bij het onderzoeksgebied waren betrokken. Vanaf die locaties versnippert het verkeer volgens [naam 2] namelijk dusdanig dat de toename op die locaties marginaal is en redelijkerwijs niet kan worden toegeschreven aan het bouwplan. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
In de rapporten die verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd wordt verder inzichtelijk gemaakt welke verkeersgeneratie er te verwachten is en welke gevolgen die heeft voor de verkeersdoorstroming op de kruispunten die worden genoemd in artikel 7.2.1, onder j, van het bestemmingsplan. Uit de rapporten volgt dat eventuele knelpunten niet aan het bouwplan zijn toe te schrijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hiermee een afdoende uitgebreid verkeersonderzoek plaatsgevonden. In de rapporten en memo’s van [naam 2] is voorts op inzichtelijke wijze uiteengezet welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd. Deze conclusies zijn niet onbegrijpelijk. Eiseres is het niet eens met de in het memo van 24 februari 2022 in aanmerking genomen verdeling van het aantal verkeersbewegingen over de dag. Ook is eiseres het niet eens met de daarin getrokken conclusies. Deze kanttekeningen van eiseres zijn echter niet van een concrete onderbouwing voorzien en zijn onvoldoende om twijfel te zaaien over de juistheid van het deskundigenoordeel. Eiseres heeft verder geen tegenrapport ingebracht waaruit blijkt dat de uitgangspunten en conclusies van [naam 2] onjuist zijn.
7.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder van de rapporten en memo’s van [naam 2] mocht uitgaan en dat het bestreden besluit daarop mocht worden gebaseerd. Onder verwijzing naar deze rapporten en memo’s heeft verweerder voldoende onderbouwd dat de bereikbaarheid van de Binckhorst en de verkeersdoorstroming op de relevante kruispunten door het bouwplan niet in gevaar komen. De daartegen aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
Bezonning
8. Eiseres stelt dat haar perceel ten onrechte niet is meegenomen in de bezonningsstudie, terwijl het grenst aan het bouwplan. Eiseres heeft bovendien concrete plannen voor woningbouw op haar perceel, zodat wat haar betreft vanuit het oogpunt van het woon- en leefklimaat ter plaatse aanleiding bestond onderzoek te doen naar de bezonningseffecten van het bouwplan op haar perceel.
8.1.
Artikel 7.2.2, onder d, van de planregels stelt als algemene randvoorwaarde voor bouwactiviteiten dat de bezonning van belendende percelen niet onevenredig wordt aangetast, waarbij het Haags bezonningsbeleid in acht wordt genomen. Het Haags bezonningsbeleid is neergelegd in het document ‘Actualisering van de normen ten aanzien van bezonning en windhinder’ van 9 februari 2010 (RIS170509), en aangevuld met een excessenregeling in 2011 (RIS1800461).
8.2.
In opdracht van vergunninghoudster heeft [naam 1] een bezonningsstudie verricht naar de gevolgen van het bouwplan voor omliggende bebouwing. Daarmee is onderzocht of met het bouwplan wordt voldaan aan de Haagse bezonningsnormen. De resultaten van deze studie zijn neergelegd in het rapport ‘Parkeergarage [straat 1] Den Haag – bezonning’ van 13 april 2021. De conclusie van dit rapport luidt dat de bezonningssituatie voor de enige nabijgelegen woning niet verslechtert en dat ook een nieuw te bouwen appartementencomplex naast het bouwplan geen invloed van het bouwplan zal ondervinden. Een uitgebreid bezonningsonderzoek wordt daarom als niet noodzakelijk gezien.
8.3.
Onder verwijzing naar het rapport [naam 1] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan opgenomen randvoorwaarde voor bezonning.
8.4.
In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat ook het perceel van eiseres is meegenomen in de bezonningsstudie, maar dat de regels ten aanzien van bezonning niet van toepassing zijn op bedrijfsgebouwen zoals die van eiseres.
8.5.
De rechtbank overweegt dat artikel 7.2.2, onder d, van het bestemmingsplan betrekking heeft op de bezonning van belendende percelen. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze bepaling aldus worden gelezen, dat ten aanzien van alle belendende percelen moet worden beoordeeld of een bouwplan leidt tot een onevenredige aantasting van de bezonning. Bij de ruimten en bebouwing op deze percelen die onder het Haags bezonningsbeleid vallen, dient aan dat beleid te worden voldaan. Bij de ruimten en bebouwing die niet onder het Haags bezonningsbeleid vallen, zal verweerder van geval tot geval moeten beoordelen of sprake is van een onevenredige aantasting van de bezonning.
Niet in geschil is dat het perceel van eiseres grenst aan dat van het bouwplan. Daarmee is het een belendend perceel en had de bezonning van het perceel van eiseres beoordeeld moeten worden. Volgens verweerder is het perceel van eiseres meegenomen in de bezonningsstudie, maar uit die bezonningsstudie blijkt dat alleen de bezonning is beoordeeld van een nabijgelegen woning en een te realiseren appartementengebouw naast het bouwplan. Het bedrijfsgebouw van eiseres is niet beoordeeld. Dat betekent dat het betoog van eiseres slaagt. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking, nu het met betrekking tot het beoordelen van de bezonning op het perceel van eiseres niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet draagkrachtig is gemotiveerd. Met het oog op een finale beslechting van het geschil, zal de rechtbank hieronder beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
8.6.
Niet in geschil is dat zich op het perceel van eiseres uitsluitend bedrijfsbebouwing bevindt. Uit het Haags bezonningsbeleid volgt dat de hierin opgenomen normen, als sprake is van een concreet bouwplan, met name zien op hoofdgebouwen waarin wordt gewoond en op openbare en semi-openbare ruimten met een recreatieve functie. Dergelijke gebouwen en ruimten bevinden zich niet op het perceel van eiseres. Dat betekent dat het Haags bezonningsbeleid in dit geval niet van toepassing is op het perceel van eiseres.
Ook overigens is niet gebleken dat het bouwplan leidt tot een onevenredige aantasting van de bezonning op het perceel van eiseres. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de nieuwe bebouwing niet hoger wordt dan de bestaande bebouwing. Wel komt de bebouwing iets meer richting de percelen van eiseres. Aangezien de locatie en de hoogte van het bouwplan niet noemenswaardig afwijkt van de huidige bebouwing, zal het bouwplan volgens verweerder niet tot een onevenredige aantasting van de bezonning van het perceel van eiseres leiden. Eiseres heeft dit niet gemotiveerd bestreden. Voor zover eiseres heeft gesteld dat zij plannen heeft om woningbouw te ontwikkelen op haar perceel, is dat een onzekere toekomstige gebeurtenis waarmee verweerder geen rekening heeft hoeven houden.
8.7
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van dit te vernietigen deel van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Overige gronden
9. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op alle door haar geformuleerde bezwaargronden.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op alle bezwaargronden van eiseres. In dat besluit heeft verweerder een inhoudelijke beoordeling gegeven van de bezwaargronden met betrekking tot verkeer en bezonning, maar ten aanzien van de overige aangedragen bezwaren volstaan met de mededeling dat deze niet tot herroeping van het bestreden besluit kunnen leiden. Daarmee geeft het bestreden besluit geen blijk van een volledige heroverweging van het primaire besluit op de grondslag van het bezwaar van eiseres en is het bestreden besluit niet toereikend gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
9.2.
In het verweerschrift en ter zitting is verweerder alsnog gemotiveerd ingegaan op de bezwaargronden die in het bestreden besluit onbesproken zijn gebleven.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat, anders dan eiseres in bezwaar heeft betoogd, op het perceel waarop het bouwplan is voorzien geen maximaal bebouwingspercentage is vastgelegd in het bestemmingsplan voor een situatie als hier aan de orde. Het artikel waar eiseres in dit verband naar heeft verwezen – artikel 14.2.1, onder i, van het bestemmingsplan – betreft uitsluitend de uitbreiding van bebouwing ten behoeve van bestaande activiteiten. Daarvan is in dit geval geen sprake, zodat deze bepaling toepassing mist.
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat een door haar gebruikt trafohuisje als gevolg van het bouwplan zal verdwijnen, heeft verweerder onweersproken toegelicht dat de stroomvoorziening ter plaatse gewaarborgd is en dat het trafohuisje in overleg met eiseres is verplaatst.
Tot slot heeft verweerder toegelicht dat de bedrijfsvoering van eiseres door het bouwplan niet onevenredig wordt geschaad en dat de milieuruimte die voor de bestaande bedrijfsvoering benodigd is, wordt gerespecteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding deze toelichting, die door eiseres niet gemotiveerd is betwist, onjuist te achten. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiseres haar standpunten niet heeft onderbouwd en dat het bouwplan geen gevoelige functie is die mogelijk beperkende gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van eiseres.
9.3
Met de toelichting die verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft gegeven en die door eiseres niet gemotiveerd is betwist, is naar het oordeel van de rechtbank alsnog een afdoende reactie gegeven op de bezwaargronden van eiseres die in het bestreden besluit onbesproken zijn gebleven. De heroverweging van het primaire besluit is hiermee alsnog voldoende inzichtelijk gemaakt. Op basis van deze heroverweging heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het bouwplan voldoet aan alle voorwaarden die het bestemmingsplan hieraan stelt en dat de gevraagde omgevingsvergunning daarom terecht is verleend. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep van eiseres is gegrond, nu in het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8.7 en 9.3 is overwogen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand laten.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Een bestemmingsplan vastgesteld met toepassing van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet (Chw) en artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (BuChw)
2.Een omgevingsplanactiviteit is een bestemmingsplanactiviteit voor het aanvangen of wijzigen van gebruik conform artikel 7c, veertiende lid, van het BuChw. Dit volgt uit artikel 2 van het bestemmingsplan in samenhang met bijlage I bij dat plan.
3.Artikel 7c, veertiende lid, van het BuChw.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2020:957.