ECLI:NL:RBDHA:2022:1244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedtaken voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Surinaamse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn zorg- en opvoedtaken voor zijn twee minderjarige Nederlandse kinderen. De staatssecretaris had deze aanvraag afgewezen, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verrichtte. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 december 2021, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet verscheen.

De rechtbank overwoog dat de eiser niet met objectieve bewijsstukken had aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedtaken voor zijn kinderen verrichtte. De overgelegde documenten, waaronder foto’s en e-mails, werden als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsverhouding die de aanvraag zou rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de eiser te horen in bezwaar, omdat de overgelegde stukken niet voldoende waren om tot een ander besluit te komen.

De uitspraak is gedaan in het kader van de toepassing van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez, waarin wordt gesteld dat EU-burgers recht hebben op verblijf in een lidstaat waar hun minderjarige kinderen verblijven, mits zij kunnen aantonen dat zij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verrichten. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aan deze voorwaarden voldeed en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om nader onderzoek te doen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S. Imami-Kalloemisier).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 28 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 december 2021 per Skypeverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn twee minderjarige Nederlandse kinderen op grond van een afgeleid verblijfsrecht uit artikel 20 van het VWEU [1] en het arrest Chavez-Vilchez [2] .
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd omdat eiser niet met objectieve bewijsstukken heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn kinderen verricht, noch dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht en dat er geen afhankelijkheidsverhouding is tussen hem en zijn kinderen. Hij vormt een constante factor in het leven van zijn kinderen en heeft samen met zijn ex-partner een gelijkwaardige rol in de opvoeding. Hij heeft voldoende bewijs overgelegd, dat in onderlinge samenhang moet worden bezien. [3] Op zijn minst heeft hij een begin van bewijs geleverd zodat verweerder nader onderzoek had moeten doen door eiser te horen in bezwaar en de Raad van de Kinderbescherming om een advies te vragen.
Wat zijn de regels?
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven.
4.1.
Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en luidt als volgt:
“Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…];
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; [...]
Ad. c.
De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.”
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Meer dan marginale zorg- en opvoedtaken
5. De vraag die aan de rechtbank voorligt, is of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale zorgtaken voor zijn kinderen verricht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet met objectieve bewijsstukken aangetoond dat dat het geval is. Uit de beschikking van de rechtbank van 5 juni 2020 waarbij een nieuwe omgangsregeling is vastgesteld, blijkt onder meer dat hij zijn kinderen één weekend per 14 dagen kan zien en in de tussenliggende week op woensdag na school tot 19 uur. Eiser heeft echter niet met objectieve documenten onderbouwd wanneer hij uitvoering geeft aan de omgangsregeling en hoe hij die tijd met zijn kinderen besteed, dan wel welke belangrijke beslissingen hij als ouder voor hen neemt. Eiser heeft verder foto’s, een eigen verklaring, e-mails met psycholoog mevrouw van Hekke en schermafbeeldingen van oefenprogramma’s van school voor zijn kinderen overgelegd. Die stukken zijn echter onvoldoende om aan te tonen dat hij meer dan marginale zorgtaken verricht. De foto’s zijn momentopnames en de eigen verklaring is niet met objectieve bewijsmiddelen onderbouwd zodat daaraan slechts beperkte waarde toekomt. Uit de mails met mevrouw van Hekke blijkt dat er begeleiding van de kinderen op school plaatsvindt en dat eiser daarvan op de hoogte wordt gehouden. Uit deze mails valt niet af te leiden dat en op welke wijze eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn kinderen verricht. Dat zij aangeeft dat het fijn is dat eiser samen met zijn dochter thuis oefent en samen educatieve spelletjes doet, is een reactie op hetgeen eiser haar geschreven heeft en is geen eigen waarneming. De schermafbeeldingen van de educatieve oefenprogramma’s zeggen ook niks over zijn zorg- en opvoedtaken. Hetzelfde geldt ten aanzien van de stukken met betrekking tot zijn samenwoning met zijn nieuwe partner. Ook de brief van zijn nieuwe partner is niet uit objectieve bron afkomstig en daaraan kan dus slechts beperkte waarde toekomen. Uit de schermafbeelding van de parkeerkosten valt verder niet af te leiden dat die kosten zijn gemaakt omdat hij zijn kinderen naar zwemles brengt. Daarbij maakt het enkel brengen naar en halen van zwemles nog niet dat sprake is van meer dan marginale zorgtaken. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat, ook als de overgelegde stukken in onderlinge samenhang worden bezien, deze stukken onvoldoende aantonen dat eiser meer dan marginale zorgtaken verricht.
5.1.
Het beroep op het rapport van de Migration Law Clinic leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser niet heeft onderbouwd hoe de conclusies uit dat rapport van toepassing zijn op zijn eigen zaak. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg [4] , wordt niet gevolgd nu geen sprake is van gelijke gevallen. In deze zaak is geen sprake (meer) van een ex-partner die de omgang met de kinderen frustreert en is evenmin sprake van een voldoende onderbouwing van meer dan marginale opvoedingstaken. Reeds gelet op het voorgaande is geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Verweerder heeft daarom ook geen aanleiding hoeven zien om een nader onderzoek in te stellen. Op de hoorplicht na, behoeven de overige beroepsgronden die zien op de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn kinderen, geen bespreking.
Hoorplicht
6. Eiser betoogt verder dat verweerder hem ten minste had moeten horen in bezwaar. De rechtbank overweegt dat van het horen in bezwaar alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Het is in beginsel aan eiser om met objectieve bewijsmiddelen aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht. De overgelegde documenten zijn daartoe onvoldoende. Verweerder heeft daarom van het horen mogen afzien. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat eiser tijdens een hoorzitting nieuwe gezichtspunten naar voren brengt die tot gegrondverklaring van het bezwaar zouden hebben geleid, doet daaraan niet af, omdat verweerder de beslissing om van horen af te zien dient te nemen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 16 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:324, de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 24 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3944 en het rapport van de Migration Law Clinic van 19 november 2020, ‘
4.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 16 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:324.