ECLI:NL:RBDHA:2022:1243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 21/568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid en beoordeling van jongvolwassenenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een 28-jarige vrouw met de Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar moeder, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het jongvolwassenenbeleid, waarbij eiseres niet onder deze regeling viel vanwege haar leeftijd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en stelde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en haar moeder, wat volgens haar een beschermenswaardig gezinsleven zou vormen onder artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van 'more than normal emotional ties' tussen eiseres en referente, en dat de staatssecretaris niet verplicht was om het jongvolwassenenbeleid toe te passen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris terecht van het horen heeft afgezien, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren van eiseres niet tot een ander besluit konden leiden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/568

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom- van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referente] (hierna: referente) afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Op 28 januari 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
Bij besluit van 2 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 19 mei 2021 bericht het niet eens te zijn met het bestreden besluit. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 6:20, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het beroepschrift van 28 januari 2021 aangemerkt als gericht tegen het bestreden besluit.
Op 16 december 2021 is het beroep via Skype op zitting behandeld.
Referente is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1991 en heeft de Turkse nationaliteit. Referente is de moeder van eiseres. Referente is met ingang van 28 december 2019 in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Referente heeft een aanvraag tot afgifte van een mvv voor eiseres ingediend, met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- gezinslid’.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder kan eiseres geen beroep doen op het jongvolwassenbeleid, omdat zij 28 jaar oud is. Daarnaast is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiseres en referente. Daarom is er geen sprake van een beschermenswaardig gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
3. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een mvv.
Het jongvolwassenenbeleid
4. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte het jongvolwassenenbeleid niet heeft toegepast. Uit het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 21 oktober 1997 [1] volgt geen maximum leeftijd voor het zijn van een jongvolwassene. Gelet op haar specifieke omstandigheden had verweerder haar een mvv moeten verlenen.
5. Het jongvolwassenenbeleid staat in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Uit dat beleid volgt dat gezinsleven wordt aangenomen tussen ouders en een jongvolwassenen zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Volgens de toelichting bij de wijziging van dat beleid [2] neemt verweerder bij kinderen tussen 18 jaar oud en ongeveer 25 jaar oud aan dat sprake is van jongvolwassenen. Een precieze definitie wanneer sprake is van jongvolwassenen is namelijk niet uit jurisprudentie van het EHRM af te leiden. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is deze door verweerder gehanteerde leeftijdsgrens, gelet op de jurisprudentie van het EHRM, niet onredelijk. [3] Bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud moet verweerder op basis van specifieke omstandigheden van het geval beoordelen of sprake is van een jongvolwassene. [4]
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres met haar leeftijd van 28 jaar en bijna 11 maanden ten tijde van de aanvraag ruim boven de grens van ongeveer 25 jaar viel en dat zij daarmee dus niet onder het jongvolwassenbeleid kan worden geschaard. Uit voormelde jurisprudentie van de Afdeling maakt de rechtbank op dat verweerder daarom niet gehouden was op basis van de specifieke omstandigheden van eiseres te beoordelen of zij als jongvolwassene kon worden aangemerkt.
More than the normal emotional ties
7. Eiseres voert aan dat er sprake is van een motiveringsgebrek, omdat verweerder onvoldoende is ingegaan op de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referente. Eiseres stelt dat zij in hoge mate afhankelijk is van referent. Zij onderbouwt dit met een verklaring van een psychiater van 1 december 2021, een verklaring van een psychotherapeut van 26 november 2021 en een tweetal getuigenverklaringen van 24 en 25 november 2021. Eiseres voert verder aan financieel ondersteund te worden door referente. Daarnaast heeft zij een visuele beperking en verblijft zij als alleenstaande vrouw in Turkije, waar zij politiek buitengesloten is en in potentie vervolgd kan worden.
8. Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM [5] en de Afdeling [6] is voor de vaststelling van gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen normaal gesproken vereist dat meer dan de normale emotionele banden (more than the normal emotional ties) bestaan, voordat toelating op grond van artikel 8 van het EVRM geboden is. Bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is, zijn een aantal factoren van belang. Die factoren zijn de eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van more than the normal emotional ties tussen eiseres en referente. Verweerder heeft bij zijn oordeel mogen betrekken dat de omstandigheid dat eiseres en referente hebben samengewoond en dat referente eiseres na haar scheiding alleen heeft opgevoed, niet de gebruikelijke banden tussen ouder en kind overstijgen. De getuigenverklaringen van 24 en 25 november 2019 over de samenwoning gedurende de studie van eiseres doen hier niet aan af, omdat verweerder deze omstandigheid in de besluitvorming heeft betrokken. Bij zijn oordeel heeft verweerder ook mogen betrekken dat de gezondheidssituatie van eiseres op zichzelf niet tot een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheidssituatie leidt. Uit de in beroep overgelegde verklaringen van 25 november 2021 en 1 december 2021 kan niet worden afgeleid dat sprake is van een meer dan gebruikelijk afhankelijkheid waardoor eiseres en referente niet zonder elkaar kunnen functioneren. Daarnaast heeft verweerder in de visuele beperking van eiseres geen omstandigheid hoeven te zien die op zichzelf bijdraagt aan de conclusie dat sprake is van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat eiseres een universitaire opleiding heeft afgerond en met het dragen van een bril kan functioneren in het maatschappelijk leven. Eiseres heeft daarnaast niet onderbouwd financieel ondersteund te worden door referente. Ten aanzien van de veiligheidssituatie in Turkije heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de situatie niet dusdanig is dat eiseres als 28-jarige vrouw zich niet zonder referente in haar land van herkomst kan handhaven. Voor zover eiseres stelt dat zij in verband kan worden gebracht met de Gülenbeweging betreft dit een asielgerelateerde omstandigheid. Deze omstandigheid kan in deze reguliere procedure daarom niet aan de orde komen en ziet overigens niet op de afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente.
Hoorplicht en dwangsom
10. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte van het horen heeft afgezien. Verder voert eiseres aan dat verweerder een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de motivering van het primaire besluit, wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd en op wat hiervoor is overwogen, van het horen heeft mogen afzien, omdat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat wat in bezwaar is aangevoerd niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Verweerder mocht daarom met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afzien en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaren. Gelet hierop was verweerder – anders dan eiseres meent - ingevolge artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb geen dwangsom verschuldigd wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. Of eiseres verweerder tijdig in gebreke heeft gesteld, behoeft daarom geen bespreking.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.122/1996/741/940 (Boujlifa/Frankrijk).
2.Besluit van 4 september 2016, WBV 2016/11.
3.Uitspraak van de Afdeling van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761.
4.Uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:nl:RVS:20120:996.
5.Bijvoorbeeld EHRM 3 juli 2001, 47390/99 (Javeed/Nederland).