ECLI:NL:RBDHA:2022:12417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
15/246425.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling fysiotherapeut voor aanranding en ontucht met patiënten

Op 17 november 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een fysiotherapeut, die werd beschuldigd van aanranding en ontucht met twee vrouwen die hij behandelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, waarbij hij de slachtoffers op een onverhoedse wijze betastte tijdens hun behandelingen. De feiten vonden plaats op 16 februari 2004 en 14 december 2020, waarbij de verdachte de slachtoffers in een kwetsbare positie heeft misbruikt. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf van 100 uur op, te vervangen door 50 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder een verbod op het behandelen van vrouwelijke patiënten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers had geschonden en dat zijn handelen ernstige psychische gevolgen voor hen had. De rechtbank wees ook een schadevergoeding van € 1.500 toe aan het slachtoffer [slachtoffer 1] voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 15/246425-20
Datum uitspraak: 17 november 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T. Fuchs naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 16 februari 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit
- het betasten van de (naakte) schaamlip(pen) van die [slachtoffer 1] ,
- het met zijn vinger(s) drukken op/tegen (de onderkant van) het (naakte) schaambeen van die [slachtoffer 1] en/of
- het met zijn vinger(s) duwen van de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 1] in haar vagina
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds uitvoeren van voornoemde ontuchtige handelingen,
- terwijl die [slachtoffer 1] op haar buik op een behandeltafel lag en/of
- terwijl hij verdachte haar behandelde als manueel therapeut, althans als fysiotherapeut;
2
hij op of omstreeks 14 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (als fysiotherapeut), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- met zijn hand(en) en/of vinger(s) de schaamstreek van die [slachtoffer 2] te betasten en/of
- zijn vinger(s) in de schaamstreek van die [slachtoffer 2] te duwen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen, met dien verstande dat de verdachte wat betreft het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken van het met zijn hand(en) dan wel vinger(s) betasten van de schaamstreek van [slachtoffer 2] (het eerste gedachtestreepje).
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. Op specifieke punten van de verdediging wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1 en 2
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummerreeks] , van de politie eenheid Amsterdam, Dienst Regionale Recherche, Afdeling Technische Opsporing en Team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 145).
Ten aanzien van feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 22 augustus 2020, voor zover inhoudende (p. 5-10):
Plaats delict: Amsterdam
Pleegdatum: 16 februari 2004
Ik doe aangifte van aanranding tegen fysiotherapeut [verdachte] .
Ik lag op mijn buik. Hij had blote handen. Ik voelde dat [verdachte] met zijn hand aan de binnenzijde van mijn dijbeen door de broekspijp van mijn short omhoog ging en mijn schaamlip aanraakte. Ik voelde dat hij met zijn vingers drukte op mijn schaambeen.
Vervolgens voelde ik dat hij met zijn vingers op mijn schaamlip ging en daar, ik kan het niet anders zeggen, in het rond roerde. Hij duwde met zijn vingers op een schaamlip, zodanig dat het weefsel van mijn schaamlip naar binnen werd geduwd, in mijn vagina. Omdat hij geen handschoenen droeg was ik mij bewust van het huid op huid contact.
Ik hoorde hem zeggen: "Ik zit nu aan je edele delen". Dat was zonder het vooraf aan te kondigen, hij was er toen al mee bezig.
Hij deed het twee keer. Eerst de ene kant en toen de andere.
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 november 2022:
Ik weet nog dat [slachtoffer 1] op haar buik lag tijdens de behandeling. Ik doe tijdens de behandeling nooit handschoenen aan. Ik heb het schaambeen aangeraakt, het [slachtoffer 2] wat onderdeel is van het bekken. Het zou kunnen dat ik het naakte schaambeen heb aangeraakt.
3. Het geschrift van 27 mei 2004, zijnde een brief van de verdachte, geadresseerd aan het secretariaat van de Commissie van Toezicht, voor zover inhoudende (p. 133-134):
U (
rechtbank: [slachtoffer 1]) was onvoldoende geïnformeerd over de bedoelingen van mijn handelen en u was overrompeld. Het was wel degelijk de bedoeling dat ik tegen uw schaambeen drukte.
Ten aanzien van feit 2
1. Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de melding van [slachtoffer 2] , van 17 februari 2021, voor zover inhoudende (p. 50-58):
Op maandag 28 december 2020 om 20:00 uur heeft er (telefonisch) een informatief
gesprek zeden plaatsgevonden met mevrouw [slachtoffer 2] .
Ik moest een oefening doen. Hij vroeg mij om mijn handen op die bank te leggen. Ik bleef meer recht overeind staan en hield die bank vast en moest met mijn benen naar achteren bewegen om de bilspieren te trainen. Opeens kwam hij achter mij staan en hij legde zijn handen op mijn
schaamheuvel. En eigenlijk best wel ver naar beneden. En ik dacht, wat doet hij? Want... daar valt het niet te trainen, daar zijn we niet mee bezig. Dat is privéterrein en hij duwde zijn vingertoppen echt in mijn schaamheuvel.
Het is gebeurd twee weken geleden, op 14 december Het is [verdachte] . Hij heeft een praktijk op de [adres] .
Hij deed het met beide handen. Hij ging achter me staan en met beide handen, die legde hij op mijn intieme delen, ter hoogte van mijn clitoris.
Het was absoluut seksueel gericht!
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 november 2022:
Op de betreffende dag moest [slachtoffer 2] gaan staan met de oefeningen. Ze stond bij de behandeltafel. Ik zei: zet je handen op de behandeltafel.
Ik heb mijn hand tegen het schaambeen gezet, tegen de bovenzijde van het schaambeen.
Iemand vastpakken ter hoogte van de clitoris is niet denkbaar binnen de behandeling.
3.4.
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde handelingen: de vermeende dader en het vermeende slachtoffer. Uit vaste rechtspraak volgt dat in zedenzaken een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaring van het vermeende slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Het is voldoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op specifieke punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De ontuchtige handelingen zelf hoeven geen steun te vinden in andere bewijsmiddelen. Daar staat tegenover dat tussen de belastende verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
De rechtbank zal eerst toetsen of de verklaringen van mevrouw [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en mevrouw [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) betrouwbaar kunnen worden geacht. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of voldoende steunbewijs voorhanden is en ingaan op de vraag of sprake is van ontuchtige handelingen. Daarna zal worden ingegaan op het verweer van de verdediging dat bij de verdachte geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Tot slot zal wat betreft het onder 1 tenlastegelegde aandacht worden besteed aan de vraag of sprake is geweest van dwang.
Betrouwbaarheid
Verklaring [slachtoffer 1]
Wat betreft de verklaring van [slachtoffer 1] bij de politie geldt dat deze meer dan zestien jaar na het voorval is afgelegd. Desalniettemin acht de rechtbank deze gedetailleerde verklaring betrouwbaar. Waarom [slachtoffer 1] pas na verloop van een lange periode aangifte heeft gedaan, is duidelijk toegelicht. Zij zag zich als medewerker bij het Openbaar Ministerie geconfronteerd met de seponering van een zaak tegen de verdachte. Daarin zag zij aanleiding om naar voren te komen met wat er tussen haar en de verdachte is voorgevallen. Daar komt bij dat [slachtoffer 1] destijds, in 2004, al een klacht tegen de verdachte heeft ingediend bij de klachtencommissie van KNGF, de beroepsvereniging voor fysiotherapeuten. Naast het feit dat zij in die klacht destijds heeft verwoord wat er volgens haar was voorgevallen, heeft [slachtoffer 1] toen meerdere documenten overgelegd, zoals afsprakenkaartjes waaruit blijkt dat zij na de behandeling van 16 februari 2004 is gestopt met de behandeling door de verdachte en een behandeling is gestart bij een andere fysiotherapeut. De inhoud van de klacht van [slachtoffer 1] in 2004 komt tot in detail overeen met hetgeen zij in 2020 bij de politie heeft verklaard. Dedoor haar destijds overlegde documenten en het feit dat [slachtoffer 1] deze documenten al die tijd heeft bewaard, dragen bij aan de betrouwbaarheid van haar verklaring.
Verklaring [slachtoffer 2]
Ook de verklaring van [slachtoffer 2] is naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar. De verklaring is gedetailleerd, consistent en relatief kort na het ten laste gelegde afgelegd. Ook [slachtoffer 2] heeft van het voorval een melding met gelijkluidende imhoud gemaakt bij de klachtencommissie van KNFG, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de door haar afgelegde verklaring. Ten slotte hebben zowel [slachtoffer 2] als de verdachte verklaard dat [slachtoffer 2] al geruime tijd behandeling ontving van de verdachte en dat er nooit eerder iets vervelends tussen hen is voorgevallen. Er is voor de rechtbank dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat [slachtoffer 2] in haar verklaring bij de politie niet de waarheid heeft gesproken.
Steunbewijs
Vervolgens is de vraag of er voldoende bewijs is dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ondersteunt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval.
Feit 1 ( [slachtoffer 1] )
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 1] bestaat dit steunbewijs in de eerste plaats uit de verklaring van de verdachte. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] , terwijl zij op haar buik lag, behandelde en daarbij – zonder handschoenen te dragen – haar schaambeen heeft aangeraakt. In de brief die de verdachte heeft gestuurd in het kader van de klachtprocedure bij de klachtencommissie van KNGF, staat verder dat hij [slachtoffer 1] onvoldoende heeft ingelicht en dat het de bedoeling was om tegen haar schaambeen te drukken.
Feit 2 ( [slachtoffer 2] )
Wat betreft de verklaring van [slachtoffer 2] geldt dat de verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] behandelde en dat zij tijdens de behandeling – zoals [slachtoffer 2] ook heeft verklaard – rechtop bij de behandeltafel stond. De verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn hand tegen de bovenkant van het schaambeen van [slachtoffer 2] heeft gezet. De rechtbank stelt gelet op de verklaring van de verdachte vast dat ook voor de verklaring van [slachtoffer 2] voldoende steunbewijs voorhanden is.
Tussenconclusie
Nu de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar acht, die verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en geen contra-indicaties bestaan voor de betrouwbaarheid, zal de rechtbank bij de beoordeling van de tenlastelegging uitgaan van de juistheid van die verklaringen. De rechtbank stelt daarmee vast dat de verdachte de naakte schaamlippen van [slachtoffer 1] heeft betast, de schaamlippen in haar vagina heeft geduwd en met zijn vingers tegen het naakte schaambeen van [slachtoffer 1] heeft geduwd. Ten aanzien van [slachtoffer 2] stelt de rechtbank vast dat de verdachte met zijn vingers de schaamstreek van [slachtoffer 2] heeft betast en zijn vingers in de schaamstreek van [slachtoffer 2] heeft geduwd.
Ontuchtige handelingen?
Aan de orde is vervolgens de vraag of de handelingen van de verdachte, zoals hiervoor vastgesteld, ontuchtige handelingen zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat sprake is van een ontuchtige handeling indien het een handeling betreft van seksuele aard die in strijd is met de geldende sociaal-ethische norm. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel en strijdig met de sociaal-ethische norm hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval.
Feit 1 ( [slachtoffer 1] )
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat de verdachte met zijn blote handen de schaamlippen en het schaambeen van [slachtoffer 1] heeft betast. De verdachte heeft [slachtoffer 1] hier vooraf niet over geïnformeerd en bovendien valt niet in te zien waarom deze handelingen nodig waren voor de behandeling. De verdachte heeft zelf verklaard dat het aanraken van de schaamlippen nooit kan passen in een dergelijke behandeling. En voor zover er wel een medische rechtvaardiging bestond – hetgeen de verdachte ten aanzien van het betasten van het schaambeen heeft betoogd – staat vast dat de verdachte [slachtoffer 1] daarvoor niet heeft gewaarschuwd en dat zij, gelet op de aard van haar klachten, ook in het geheel niet bedacht hoefde te zijn op dergelijke betastingen. Met het zonder vooraf te informeren en zonder instemming aanraken van de intieme delen van het menselijk lichaam – in dit geval de schaamlippen en het schaambeen, naar het oordeel van de rechtbank sprake van ontuchtige handelingen. Een eventuele medische noodzaak kan het ontuchtige karakter van de handelingen in de gegeven omstandigheden niet wegnemen.
Feit 2 ( [slachtoffer 2] )
Ook het onder 2 tenlastegelegde kan naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als een ontuchtige handeling. Zoals overwogen gaat de rechtbank uit van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] . Uit die verklaring volgt dat zij niet vooraf was geïnformeerd over of toestemming had gegeven voor de handelingen van de verdachte. Zij was voorts gelet op de aard van haar klachten ook in het geheel niet bedacht op het betasten door de verdachte van haar intieme delen. Ook hier geldt dat, al zou er deels een medische rechtvaardiging bestaan voor het handelen van de verdachte, dit het ontuchtige karakter van zijn handelen niet wegneemt.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte naar het oordeel van de rechtbank ontuchtige handelingen heeft verricht bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het betoog van de verdediging dat de verdachte geen seksuele intenties had met zijn handelingen.. De seksuele intentie is immers niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van ontucht
Opzet op ontuchtige handelingen
De verdediging heeft naar voren gebracht dat gelet op de autistische stoornis van de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet kan worden aangenomen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Het is vaste rechtspraak dat een stoornis slechts dan aan bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken (zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775). Het onderzoek van de psycholoog bevat geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat daar in het geval van de verdachte sprake van is. In het rapport van de psycholoog staat daarentegen vermeld dat de verdachte de verstandelijke vermogens bezit om te kunnen beredeneren dat het tenlastegelegde moreel laakbaar is. De rechtbank verwerpt gelet op het voorgaande het verweer van de verdediging.
De rechtbank overweegt verder dat het voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (het ontuchtige karakter van het handelen) aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld dat het betasten van de schaamstreek dan wel vagina door een fysiotherapeut, terwijl daarvoor geen enkele waarschuwing wordt gegeven en een patiënt daarop ook niet bedacht hoeft te zijn, in strijd is met de sociaal-ethische norm. De verdachte moet zich hier bewust van zijn geweest. Dit geldt temeer nu uit het dossier blijkt dat de verdachte al in 2001 was gewaarschuwd door de klachtencommissie in verband met een soortgelijke klacht en in de periode tussen 2004 en 2020 meerdere klachten danwel meldingen tegen de verdachte zijn gedaan. Door toch de voornoemde handelingen te verrichten heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat die sociaal-ethische norm werd overschreden dan ook bewust aanvaard.
Dwang feit 1 ( [slachtoffer 1] )
Tot slot is de vraag of ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde sprake is geweest van dwang. Zoals is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:842, kan van dwang sprake zijn als de betrokkene zich door het onverhoedse handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 1] vooraf niet was geïnformeerd over de handelingen die de verdachte heeft verricht. Zij hoefde daarmee ook geen rekening te houden, omdat zij erop mocht vertrouwen dat haar fysiotherapeut op een professionele manier met haar lichaam om zou gaan en zij niet voor een probleem in de schaamstreek onder behandeling was. [slachtoffer 1] zag zich dus geconfronteerd met een situatie waarin zij – deels ontkleed – op haar buik op een behandeltafel lag, terwijl haar fysiotherapeut onverhoeds (in de zin van onverwachts) haar schaamlippen en schaambeen betastte. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat sprake is van dwang.
Ook ten aanzien van dwang acht de rechtbank (voorwaardelijk) opzet van de verdachte bewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat iemand die zich in een kwetsbare positie bevindt en onverhoeds in de schaamstreek wordt betast, niet in staat is zich daar op dat moment tegen te verzetten. Ook de verdachte moet dit hebben geweten. Hij heeft door onverwachts de vagina van [slachtoffer 1] te betasten terwijl zij in een kwetsbare positie door hem werd behandeld bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij zich op dat moment niet kon verzetten tegen zijn handelingen.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen ontuchtige handelingen te ondergaan en dus sprake is van feitelijke aanranding van de eerbaarheid alsook dat hij ontuchtige handelingen bij [slachtoffer 2] heeft verricht terwijl zij als patiënte aan zijn zorg was toevertrouwd.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 16 februari 2004 te Amsterdam door andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handeling, bestaande uit
- het betasten van de naakte schaamlippen van die [slachtoffer 1] ,
- het met zijn vingers drukken tegen de onderkant van het naakte schaambeen van die [slachtoffer 1] en
- het met zijn vingers duwen van de schaamlippen van die [slachtoffer 1] in haar vagina
en bestaande die andere feitelijkheden uit
- het onverhoeds uitvoeren van voornoemde ontuchtige handelingen,
- terwijl die [slachtoffer 1] op haar buik op een behandeltafel lag en
- terwijl verdachte haar behandelde als fysiotherapeut;
2
hij op 14 december 2020 te Amsterdam terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg als fysiotherapeut, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënte aan verdachtes hulp had toevertrouwd, door
- met zijn handen en vingers de schaamstreek van die [slachtoffer 2] te betasten en
- zijn vingers in de schaamstreek van die [slachtoffer 2] te duwen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft verder gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden wordt opgelegd met een proeftijd van vijf jaren. Wat betreft de daarbij behorende bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie gevorderd: een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een verbod om als therapeut vrouwelijke patiënten te behandelen. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de aan de proeftijd verbonden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij veroordeling van de verdachte te volstaan met een voorwaardelijke straf. De verdediging heeft tevens verzocht om op een gegeven moment de behandeling van vrouwelijke patiënten weer mogelijk te laten zijn.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 1] en ontuchtige handelingen ten aanzien van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren bij de verdachte voor een fysiotherapeutische behandeling en hebben zich dus als patiënt aan de zorg van de verdachte toevertrouwd. Van het in hem gestelde vertrouwen en de kwetsbare positie waarin zij zich bevonden, heeft de verdachte misbruik gemaakt. Hij heeft de lichamelijke en seksuele integriteit van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] geschonden. Uit de verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afgelegd, blijkt dat zij dit als zeer ingrijpend hebben ervaren. Het is voorts algemeen bekend dat het schenden van de lichamelijke en seksuele integriteit voor slachtoffers nadelige psychische gevolgen van langere duur met zich kan brengen. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] en de schriftelijke slachtofferverklaring die namens [slachtoffer 1] ter terechtzitting is voorgelezen volgt dit ook: zij heeft verklaard dat zij na 16 jaren nog steeds de negatieve gevolgen van het handelen van de verdachte ondervindt.
Opmerking verdient dat het feit begaan tegen [slachtoffer 1] nu 18 jaar geleden heeft plaatsgevonden en ook zit er een lange tijd tussen de bewezenverklaarde feiten. De verdachte is voor zijn handelen ten aanzien van [slachtoffer 1] in 2004 ook tuchtrechtelijk berispt, nadat hij voor vergelijkbaar handelen met een andere patiënte al een waarschuwing had gekregen. Uit het dossier is verder gebleken dat meerdere vrouwen melding dan wel aangifte tegen de verdachte hebben gedaan. Hieruit kan op zijn minst worden opgemaakt dat de verdachte geen lering heeft getrokken uit eerdere incidenten. Dat mag van de verdachte, zeker als professional in de gezondheidszorg, wel worden verwacht.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 29 september 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Het strafblad is daarom niet van invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport, een psychologisch onderzoek, van 30 maart 2022. In het rapport is vermeld dat bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis. Deze stoornis heeft, zo staat in het rapport, tot gevolg dat de verdachte impulsief kan reageren en dat zijn gedrag in mindere mate geremd wordt doordat hij emoties van anderen niet of in mindere mate kan aanvoelen. Daar staat tegenover dat de verdachte de verstandelijke vermogens bezit om te kunnen beredeneren dat het tenlastegelegde moreel laakbaar is. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan de verdachte.
Doordat bij de verdachte sprake is van een stoornis waardoor hij zich moeilijk in anderen kan verplaatsen, is het risico op recidive verhoogd.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 29 april 2022.
De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod en een verbod om vrouwelijke patiënten te behandelen.
De op te leggen straf
De psycholoog heeft naar oordeel van de rechtbank in zijn oordeelsvorming alle relevante omstandigheden betrokken en een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing aan zijn conclusies ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan het rapport van de psycholoog. De rechtbank zal daarom diens in het rapport onder woorden gebrachte conclusies volgen en deze ten grondslag leggen aan haar beslissing en zal het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Alles afwegende is een taakstraf van 100 uur, te vervangen door 50 dagen hechtenis, naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. De rechtbank zal verder aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden. Daaraan worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals die zijn gevorderd door de officier van justitie en geadviseerd door de reclassering. De proeftijd zal de rechtbank vaststellen op vijf jaren. De voorwaardelijke gevangenisstraf en de bijzondere voorwaarden zijn erop gericht om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank ziet voorts aanleiding om de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Gelet op de aard van de bewezenverklaarde feiten, de vele meldingen en aangiften in de voorbije jaren en ten slotte de bij de verdachte vastgestelde stoornis, moet er immers ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag van € 3.000,00 ter vergoeding van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade voor een bedrag van € 1.500,00 kan worden toegewezen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op de bepleite vrijspraak primair verzocht de gevorderde schadevergoeding af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering af te wijzen omdat het causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de schade onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De grondslag voor toekenning van een immateriële schadevergoeding is aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 1] . Hij heeft, terwijl zij zich in een kwetsbare positie bevond en zich als patiënt aan de zorg van de verdachte had toevertrouwd, haar seksuele en lichamelijke integriteit geschonden. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. De rechtbank zal de te vergoeden schade vaststellen op € 1.500,00 en de vordering van [slachtoffer 1] voor het meerdere afwijzen. De wettelijke rente over het bedrag van € 1.500,00 wordt toegewezen met ingang van 16 februari 2004.
De verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden tot op heden begroot op nihil.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde worden veroordeeld en hij is daarom tegenover [slachtoffer 1] aansprakelijk voor schade die hierdoor aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 februari 2004 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 246 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
ten aanzien van feit 2:
werkzaam in de gezondheidszorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
5 (VIJF) JAREN vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de volgende bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Betrokkene meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Betrokkene laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Contactverbod
Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de slachtoffers in onderhavige strafzaak, te weten: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Verbod bepaalde werkzaamheden
Betrokkene wordt verboden om zijn werkzaamheden als fysio- en manueeltherapeut uit te oefenen op vrouwelijke patiënten, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Dit verbod betreft het werken met patiënten in zowel de groepspraktijk, de praktijk die betrokkene aan huis heeft als op een willekeurige andere locatie. De reclassering zal in samenwerking met de Inspectie van de Gezondheidszorg en Jeugd (of een soortgelijke organisatie) dit verbod controleren, indien dit tot de mogelijkheden behoort.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste bevel tot bewaringvan de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 februari 2004 over een bedrag van € 1.500,00 tot aan de dag van algehele voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige af;
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 25 (vijfentwintig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.500,00 vanaf 16 februari 2004 tot aan de dag van algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Pereth, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.W. Teuwen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2022.