ECLI:NL:RBDHA:2022:12393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
21/3370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen aanmaning buitenlandbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Frankrijk, en het CAK, de verweerder. Eiser ontving sinds 22 november 2016 pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en was aangemerkt als verdragsgerechtigde. De zaak betreft een aanmaning die verweerder op 12 maart 2021 naar eiser heeft gestuurd, met betrekking tot een openstaand bedrag van € 1.142,30 uit de definitieve jaarrekening 2018. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 september 2020, waarin de buitenlandbijdrage voor 2018 was vastgesteld op € 3.294,16, maar dit bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. Tijdens de zitting op 9 november 2022 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank overweegt dat de aanmaning als bedoeld in artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen mogelijkheid biedt voor bezwaar of beroep, zoals ook is vastgelegd in artikel 8:4 van de Awb. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar, en de rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3370

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , Frankrijk, eiser
en

CAK, verweerder

(gemachtigde: O. van der Kemp).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder eiser een aanmaning verzonden die ziet op een openstaand bedrag van de definitieve jaarrekening 2018 van € 1.142,30.
Bij besluit van 9 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser ontvangt sinds 22 november 2016 pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en is aangemerkt als verdragsgerechtigde.
1.2
Bij besluit van 10 september 2020 heeft verweerder de definitieve jaarafrekening 2018 vastgesteld. Daarbij is de buitenlandbijdrage van eiser voor het jaar 2018 vastgesteld op € 3.294,16 en heeft verweerder vastgesteld dat eiser daarvan nog een bedrag van
€ 1.142,30 aan verweerder verschuldigd is. Verweerder heeft bij besluit van 26 februari 2021 het hier tegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Omdat betaling uitbleef, heeft verweerder op 13 november 2020 een betalingsherinnering naar eiser gestuurd en op 12 maart 2021 en 25 juni 2021 aanmaningen.
2. Verweerder heeft aan zijn bestreden besluit ten grondslag gelegd dat tegen een aanmaning geen bezwaar of beroep open staat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij voor iedere medische afspraak in Frankrijk een eigen risico moet betalen. En dat de niet door Nederland betaalde medische kosten snel oplopen. Hij vraagt om een plafond aan zijn eigen risico.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Het primaire besluit houdt een aanmaning in als bedoeld in artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft eiser immers gesommeerd het openstaande bedrag te betalen en met invorderingsmaatregelen gedreigd, die voor rekening van eiser zullen komen als betaling uitblijft.
4.2
In artikel 8:4, eerste lid aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een aanmaning als bedoeld in artikel 4:112, van de Awb [1] . Gelet op artikel 7:1, van de Awb is tegen de genoemde aanmaning ook geen bezwaar mogelijk.
5. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar. Hetgeen eiser voor het overige in beroep heeft aangevoerd treft geen doel.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:411