ECLI:NL:RBDHA:2022:12384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
SGR 21/5714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 november 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake een WIA-uitkering. Eiser, die als senior gebiedsgebonden politie werkzaam was bij de Nationale Politie, had zich op 3 januari 2019 ziek gemeld en op 7 oktober 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had in het primaire besluit van 18 januari 2021 vastgesteld dat eiser een arbeidsongeschiktheid van 44,79% had, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 78,82% in het bestreden besluit van 5 augustus 2021.

Eiser stelde dat hij meer beperkingen had dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was aangegeven, met name door een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor het aannemen van meer beperkingen. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies door de arbeidsdeskundige b&b passend waren voor eiser, gezien zijn vastgestelde belastbaarheid.

De rechtbank heeft ook de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid beoordeeld en oordeelde dat de beroepsgronden over de duurzaamheid van de beperkingen buiten bespreking konden blijven, omdat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de toekenning van de WIA-uitkering met ingang van 10 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. O.W.G. van Petegem),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.S. de Vreeze).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Nationale Politie, uit Den Haag, de werkgever
(gemachtigde: drs. I. Özkan).

Inleiding

Eiser was laatstelijk bij de Nationale Politie werkzaam als senior gebiedsgebonden politie voor gemiddeld 38,20 uur per week bij de werkgever. Op 3 januari 2019 heeft hij zich ziek gemeld. Hij heeft op 7 oktober 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
In het besluit van 18 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 10 januari 2021 recht heeft op een WIA-uitkering. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid werd op 44,79% vastgesteld. Aan het primaire besluit liggen rapporten van de primaire arts en de arbeidsdeskundige ten grondslag. Zowel eiser als de werkgever hebben tegen dit besluit bezwaar ingesteld.
In het besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard, in die zin dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid op 78,82% wordt vastgesteld. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Bij brief van 5 oktober 2022 heeft de gemachtigde van de werkgever laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1
Naar aanleiding van eisers aanvraag om een WIA-uitkering heeft de primaire arts dossieronderzoek verricht, telefonisch met eiser gesproken en de ingebrachte medische informatie bij de beoordeling betrokken. De primaire arts heeft de bevindingen neergelegd in het rapport van 2 december 2020, dat is geaccordeerd door de verzekeringsarts. In het rapport is vermeld dat bij eiser benutbare mogelijkheden heeft. Eiser is aangewezen op werkzaamheden zonder veelvuldige deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, sterk wisselende omstandigheden, veelvuldige storingen en onderbrekingen en zonder leidinggevende functies, conflicthantering en werkzaamheden met intensief contact met klanten en hulpbehoevenden. Vanwege slaapproblemen is er een beperking voor nachtwerkzaamheden. Er is geen indicatie voor een aanvullende urenbeperking. De beperkingen van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 december 2020.
1.2
De primaire arbeidsdeskundige heeft een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en de bevindingen neergelegd in het rapport van 15 januari 2021. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser 44,79% is. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser en de werkgever heeft de verzekeringsarts b&b het dossier bestudeerd, eiser op 29 juni 2021 gezien op een spreekuur en de ingebrachte informatie bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 5 juli 2021. De verzekeringsarts b&b wijkt af van het oordeel van de primaire arts en ziet aanleiding tot het aannemen van meer beperkingen. De gewijzigde belastbaarheid van eiser is neergelegd in de FML van 5 juli 2021.
1.4
Naar aanleiding van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b opnieuw een arbeidsdeskundig onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in het rapport van 29 juli 2021. De primair geduide functies komen te vervallen vanwege een arbeidsduur van meer dan 20 uur per week en meer dan 4 uur per dag. Op basis van andere parttimefuncties heeft de arbeidsdeskundige berekend dat het arbeidsongeschiktheids-percentage van eiser 78,82% bedraagt. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
De juistheid van het medisch onderzoek
2.1
Eiser voert aan dat hij meer beperkt is dan in de FML is aangegeven. Bij eiser is sprake van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) met dissociatieve aspecten. Deze uiten zich in die zin dat er momenten zijn dat eiser niet waarneemt of kan reproduceren wat er gebeurt. Dit leidt tot beperkingen aan het geheugen. Verweerder heeft ten onrechte geen beperkingen aangenomen die daarmee samenhangen, zoals vasthouden van aandacht, verdelen van aandacht en herinneren. Verder heeft verweerder ten onrechte geen beperkingen aangenomen op de items inzicht in het eigen kunnen, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, zelfstandigheid in arbeid, emotionele problemen van anderen hanteren, het uiten van eigen gevoelens en samenwerken. Deze beperkingen komen voort uit de gediagnosticeerde PTSS.
2.2
In het rapport van 5 juli 2021 geeft de verzekeringsarts b&b aan geen aanleiding te zien tot het aannemen van beperkingen ten aanzien van de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht en herinneren voldoen. Bij eigen onderzoek van de verzekeringsarts b&b zijn geen ernstige concentratie- of geheugenstoornissen objectiveerbaar. Enige concentratie- en geheugenstoornissen die zich voordoen doordat traumatische ervaringen naar de voorgrond dringen, worden ondervangen met beperkingen op de items noodzaak voor een voorspelbare werksituatie, noodzaak voor een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en noodzaak voor arbeid zonder hoog handelingstempo. Verder heeft eiser een normale realiteitsbeleving en kan hij zelfstandig functioneren, zonder dat begeleiding nodig is. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b hiermee voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor beperkingen op de items inzicht in het eigen kunnen, doelmatig handelen en zelfstandig handelen. De rechtbank ziet in deze motivering ook geen aanleiding voor het aannemen van een beperking op het item zelfstandigheid in arbeid. Verder geeft de verzekeringsarts b&b aan dat geen grond bestaat voor een aanvullende beperking op het item het uiten van eigen gevoelens. Er is wel sprake van emotieregulatieproblemen met prikkelbaarheid en verbale agressie, maar die treden op bij conflicten en overprikkeling. Hier is in de (herziene) FML rekening mee gehouden. De rechtbank acht deze motivering voldoende deugdelijk. Wat betreft de items handelingstempo (in arbeid), emotionele problemen van anderen hanteren en samenwerken merkt de rechtbank op dat hiervoor beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank merkt op dat de verzekeringsarts b&b alle medische informatie bij de beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie in het geding gebracht. Uitgaande van de medisch objectiveerbare klachten en beperkingen is er geen aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen. In wat eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om van het standpunt van de verzekeringsarts b&b af te wijken.
De arbeidskundige beoordeling
3.1
Eiser voert aan dat de geduide functies niet passend voor hem zijn. Zelfs als er marginale verbeteringen in de toekomst zouden plaatsvinden, zijn de geduide functies niet passend.
3.2
Naar aanleiding van de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de volgende functies geduid: productiemedewerker industrie, assemblagemedewerker elektrotechnische producten, archiefmedewerker, huishoudelijk medewerker gebouwen en medewerker tuinbouw. Volgens de arbeidsdeskundige b&b passen de geduide functies bij de vastgestelde belastbaarheid omdat het psychisch licht belastende en routinematige functies zijn, die niet worden verricht in een hectische werkomgeving. Er is geen sprake van geluidsbelasting en ook niet van werk in nauwe relatie met hulpdiensten. De functies hebben werktijden van niet meer dan 4 uur per dag en 20 uur per week.
3.3
De rechtbank heeft de functies bekeken die door arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 29 juli 2021 zijn geduid. In beroep heeft eiser niet aangegeven op welke punten de geduide functies zijn belastbaarheid zouden overschrijden. Nu vaststaat dat geen aanleiding bestaat tot het aannemen van meer beperkingen in de FML, zijn er geen aanwijzingen dat deze functies - die zijn geduid aan de hand van de beperkingen in de FML - niet geschikt voor eiser zouden zijn. Door de arbeidsdeskundige b&b is aan de hand van signaleringen onderbouwd waarom de functies eisers belastbaarheid niet overschrijden en geschikt voor hem zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
De duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid
4.1
Eiser voert verder aan dat er sprake is van een medische eindsituatie. Dit volgt uit de brief van behandelend GZ-psycholoog P. van Baer van 23 juni 2021. Het is volgens eiser onbegrijpelijk dat de verzekeringsarts b&b hieraan voorbij gaat en dat hij stelt dat de prognose gunstig is. Verweerder heeft verder ten onrechte aangegeven dat de duurzaamheid pas een rol speelt bij volledige arbeidsongeschiktheid. Dat dit zo is blijkt niet uit het Schattingsbesluit. Bovendien is bij eiser de duurzaamheid van belang ook in het geval geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Zolang geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, kan eisers werkgever hem ieder moment herplaatsen vanwege re-integratieverplichtingen.
4.2
Uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat de beroepsgronden over de duurzaamheid van de beperkingen van eiser buiten bespreking kunnen blijven als geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Er wordt dan namelijk niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de WIA stelt. [1] Nu eiser niet volledig arbeidsongeschikt (<80-100%) is geacht op basis van een FML die in beroep stand houdt, en niet is gebleken dat de geduide functies niet geschikt zijn voor eiser, laat de rechtbank de beroepsgronden over de duurzaamheid buiten bespreking.

Conclusie

5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden aan eiser met ingang van 10 januari 2021 een WIA-uitkering heeft toegekend, naar een mate van 78,82% arbeidsongeschiktheid.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2022.
griffier
rechter

De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:557, r.o. 4.4.