ECLI:NL:CRVB:2016:557

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
14/944 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Bakker, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die de loongerelateerde WGA-uitkering had vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De appellant stelde dat het Uwv onzorgvuldig onderzoek had verricht en haar beperkingen had onderschat, met name in verband met psychische problemen. De Raad heeft de feiten van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), juist zijn. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was en dat de appellant in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid was, waardoor de beroepsgronden van de appellant niet konden slagen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter.

Uitspraak

14/944 WIA
Datum uitspraak: 19 februari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 januari 2014, 13/2945 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en enkele rapporten ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 10 september 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 22 oktober 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit op bezwaar van 11 maart 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat in beroep de medische en arbeidskundige grondslag is gewijzigd door aanpassing op 2 juli 2013 van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en door het selecteren van nieuwe voor appellante geschikt geachte functies. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat appellante met de bij haar vastgestelde beperkingen in staat is de voor haar geselecteerde functies te vervullen op grond waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd op 35 tot 80% is vastgesteld.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen door de rechtbank, allereerst verwezen naar wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. Appellante heeft gesteld dat het Uwv onzorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft verricht en haar beperkingen heeft onderschat. Daartoe heeft zij met name gewezen op haar psychische problemen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellante nadere medische informatie ingediend van haar behandelend psychiater A.E. van ‘t Hoog van 18 november 2013 en van haar huisarts M. Witte-Libeton van 29 januari 2014. Voorts heeft appellante de brief van orthopedisch chirurg T. Hogervorst van 6 maart 2013 ingezonden alsmede het rapport van de verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk van medisch adviesbureau Triage van
4 juli 2014. Appellante is van mening dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 maart 2014 en van 17 december 2015, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellante in beroep ingediende gronden niet tot het oordeel kunnen leiden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is te achten en eveneens terecht geoordeeld dat de voor appellante geldende beperkingen, zoals neergelegd in de aangepaste FML van
2 juli 2013, voor het verrichten van arbeid voor juist moeten worden gehouden. De rechtbank heeft haar oordeel terecht gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en terecht overwogen dat er geen reden is voor het aannemen van een medische urenbeperking of voor verdergaande beperkingen in verband met rugpijn, eczeem en bijwerkingen van medicijnen.
4.2.1.
De in hoger beroep ingediende informatie van de behandelend psychiater van
18 november 2013 en van de huisarts van 29 januari 2014 leidt evenmin tot het oordeel dat de voor appellante geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid niet juist zijn vastgesteld. Hoewel de psychiater stelt dat de depressieve stoornis en posttraumatische stressstoornis tenminste twee jaar en ook op de datum in geding nog bestaan, hebben de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) bij appellante psychisch onderzoek verricht en hebben zij de reeds voorhanden zijnde informatie van de toenmalige behandelend psycholoog van appellante van 24 juni 2012 kenbaar bij de beoordeling betrokken. Blijkens hun rapporten hebben de betrokken verzekeringsartsen ten aanzien van de aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden waargenomen en bleek de stemming neutraal. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Uit de informatie van de psycholoog van 24 juni 2012 en
4 maart 2013 blijkt dat appellante van oktober 2000 tot en met december 2012 bij haar in behandeling is geweest vanwege spanningsklachten die voornamelijk arbeidsgerelateerd zijn. Verder blijkt daaruit dat de gerezen problemen op het werk een overheersende rol zijn gaan spelen en dat dit uiteindelijk heeft geleid tot chronische overspanning met slaapproblemen, uitputting, hoofdpijnklachten en gevoelens van depressieve aard. Aan de informatie van de psychiater, die appellante eerst op 7 november 2013 heeft gezien, kan daarom in het licht van de uitgebreide informatie van de verzekeringsartsen en de toentertijd behandelend psycholoog voor deze beoordeling per 22 oktober 2012 niet die betekenis worden toegekend die appellante daaraan wenst te zien. Dit geldt ook voor de conclusie die volgt uit het rapport van 4 juli 2014 van medisch adviseur Van der Eijk dat vanwege de depressieve stoornis en de posttraumatische stressstoornis de problematiek van appellante door de verzekeringsartsen van het Uwv ernstig is onderschat, nu hij hierbij slechts verwijst naar voornoemde informatie van de psychiater.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie van orthopedisch chirurg Hogervorst van 6 maart 2013 bestudeerd. Hij heeft in het rapport van
17 december 2015 vermeld dat er geen aanleiding is om de FML aan te passen. De fysieke klachten zijn bij de beoordeling meegewogen. Bij onderzoek zijn geen afwijkingen geconstateerd ten aanzien van nek, rug en heupen en is een normale functie en kracht in beide handen vastgesteld. De bij de leeftijd passende artrose vormt geen reden om uitgebreide beperkingen aan te nemen. De informatie van Hogervorst toont volgens de verzekeringsarts dat er onvoldoende relatie is tussen de door appellante opgegeven rugklachten en de onderzoeksbevindingen.
4.2.3.
De Raad is van oordeel dat het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat appellante ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de in de FML van 2 juli 2013, geldig vanaf 7 augustus 2012, vastgestelde functionele mogelijkheden van appellante.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies van boekhouder, kassier, loonadministrateur (sbc-code 515070), schadecorrespondent (sbc-code 516080) en productiemedewerker industrie (sbc-code 111180), in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft in dat verband terecht gewezen op de bijlage bij het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 juli 2013 en zijn nadere rapport van 27 september 2013, waarin naar behoren is gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.4.
Nu van volledige arbeidsongeschiktheid op arbeidskundige gronden evenmin sprake is, kunnen de beroepsgronden over de duurzaamheid van de beperkingen van appellante buiten bespreking blijven. In dit geval wordt immers niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de Wet WIA stelt, te weten dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn, om een recht op een IVA-uitkering te doen ontstaan.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en P. Vrolijk en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.W.L. van der Loo

NK