In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Letse Unieburger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser was ongewenst verklaard en zijn verblijfsrecht was beëindigd op grond van een strafrechtelijke veroordeling tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk, wegens poging tot afpersing en vuurwapenbezit. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij een actuele bedreiging voor de openbare orde vormt. De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2022 behandeld, waarbij eiser via telehoorverbinding aanwezig was en zijn gemachtigde, mr. A. Agayev, als waarnemer optrad.
De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser een actuele bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De rechtbank stelt vast dat eiser meerdere veroordelingen heeft, waaronder geweldsdelicten, en dat de kans op recidive hoog is. Eiser heeft weliswaar psychische klachten, maar deze zijn niet de directe oorzaak van zijn delictgedrag. De rechtbank oordeelt dat de belangenafweging van verweerder, die ook rekening houdt met het recht op privé- en familieleven van eiser, niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen de ongewenstverklaring ongegrond en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk, omdat eiser geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt.