ECLI:NL:RBDHA:2022:12284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
NL21.18537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige bekeerling tot het christendom en de beoordeling van geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiseres met Iraanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd op basis van haar bekering tot het christendom. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van de bekering niet voldoende was aangetoond. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 24 maart 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk.

De rechtbank heeft overwogen dat de besluitvorming van de Staatssecretaris zorgvuldig was. Eiseres had aangevoerd dat haar minderjarigheid en de omstandigheden rondom haar bekering onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de leeftijd van eiseres en dat de procedure correct was verlopen. Eiseres had tijdens het aanvullend gehoor niet duidelijk gemaakt dat zij afvallig was van de islam, wat volgens de rechtbank een belangrijk element was in de beoordeling van haar asielaanvraag.

De rechtbank concludeerde dat de afvalligheid van de islam niet als zelfstandig asielmotief kon worden aangemerkt, omdat eiseres tijdens het gehoor niet had verklaard dat zij afvallig was. De rechtbank volgde de redenering van de Staatssecretaris dat de bekering niet geloofwaardig was, en dat de verklaringen van eiseres over haar motieven en kennis van het christendom onvoldoende waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht, zitting houdende te Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18537
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiseres], eiseres
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.1
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Asadi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres stelt dat zij de Iraanse nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [2003] . Op 12 februari 2019 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft als reden gegeven voor deze aanvraag dat zij is bekeerd tot het christendom.
Standpunt verweerder
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
 Identiteit, nationaliteit en herkomst;
 Bekering tot het christendom.
Verweerder vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Verweerder vindt het echter ongeloofwaardig dat eiseres is bekeerd tot het christendom. Gelet daarop is het volgens verweerder ook niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees heeft voor vervolging of een risico loopt een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.2 Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. De rechtbank gaat hieronder in op de geschilpunten.
De zorgvuldigheid van de procedure
4. Eiseres vindt dat de besluitvorming in haar zaak onzorgvuldig is. Allereerst heeft verweerder bij de besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met haar minderjarigheid en haar referentiekader. De jonge leeftijd van eiseres in combinatie met het feit dat zij een nieuwe gelovige is, had voor verweerder reden moeten zijn om eiseres (nogmaals) aanvullend te horen. Verder is eiseres van mening dat verweerder bij de beoordeling van een bekering van een minderjarige een speciaal format zou moeten gebruiken. In dit format moet verweerder het verwachtingspatroon aanpassen aan de leeftijd van de vreemdeling. Daarnaast zou verweerder een extern deskundige moeten raadplegen als het gaat om een minderjarige waarbij geloofskwesties een rol spelen. Eiseres vindt het niet passend dat haar asielaanvraag hetzelfde wordt beoordeeld als die van een volwassene die bekeerd stelt te zijn. Tot slot heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld omdat het aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden met een telefonisch tolk. Dat was volgens eiseres erg storend.
5. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op standpunt gesteld dat de besluitvorming met betrekking tot de aanvraag van eiseres zorgvuldig is geweest. Op het moment dat het aanvullend gehoor plaatsvond (24 augustus 2020) was eiseres net 18 jaar oud. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat het aanvullend gehoor is afgenomen door een beslismedewerker die een training heeft gehad voor horen van minderjarige asielzoekers. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat een asielaanvraag van een minderjarige in principe niet anders wordt beoordeeld dat de asielaanvraag van een volwassene. Het is wel zo dat verweerder een ander verwachtingspatroon hanteert. Dat blijkt uit de vragen die aan de minderjarige worden gesteld. Zo heeft de gehoormedewerker aan eiseres meerdere keren om een toelichting gevraagd en gevraagd of zij een en ander kon omschrijven. Dit geeft naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van te hoge verwachtingen van de kant van verweerder. In de stelling die gemachtigde ter zitting naar voren heeft gebracht dat er een maand tussen de
afvalligheid en bekering zat, heeft verweerder geen aanleiding hoeven te zien om eiseres aanvullend te horen. Het had op de weg van eiseres gelegen om hier ook tijdens het aanvullend gehoor over te verklaren.
6. Daarnaast blijkt uit de verslagen van de gehoren ook niet dat de communicatie niet goed is verlopen, omdat er gebruik is gemaakt van een telefonische tolk. De gehoormedewerker heeft aan het einde van het gehoor gevraagd of eiseres de tolk goed kon
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
verstaan. Eiseres antwoordt daarop bevestigd. Afgezien van het feit dat het vermoeiend was om het gesprek via een beeldverbinding te houden, heeft eiseres niets aangemerkt op de werkwijze van de tolk. Verweerder heeft daarom geen reden hoeven zien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het aanvullend gehoor.
7. Tot slot heeft verweerder nog benoemd dat er tijdens de besluitvorming overleg is geweest met een bekeringscoördinator. Ook dit acht de rechtbank zorgvuldig. Weliswaar heeft eiseres gesteld dat zij hier weinig waarde aan hecht omdat de bekeringscoördinatoren het erg druk hebben, maar eiseres heeft niet weersproken dat de bekeringscoördinator is geraadpleegd.
Over de afvalligheid als relevant element
8. Eiseres voert verder aan dat haar afvalligheid van de islam ten onrechte niet als relevant element is meegewogen en beoordeeld in het bestreden besluit. Eiseres heeft in de gronden van beroep gesteld dat er een maand zit tussen het moment dat zij afvallig werd van de islam en de bekering tot het christendom. Gelet daarop is haar afvalligheid een zelfstandig asielmotief. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er geen duidelijk te onderscheiden fase is tussen de afvalligheid en de bekering van eiseres, dan kan verweerder niet volstaan met het standpunt dat de afvalligheid alleen al niet geloofwaardig wordt geacht omdat de bekering ongeloofwaardig is. Deze werkwijze van verweerder, neergelegd in Werkinstructie 2022/33, is een onjuiste implementatie van de uitspraak van 19 januari 2022 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).4
9. De rechtbank overweegt als volgt. De hierboven genoemde uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2022 ziet op de situatie dat de afvalligheid een zelfstandig asielmotief is. Dit betekent dat het afstand nemen van de eerdere geloofsovertuiging gelet op de verklaringen daarover en het tijdvak waarin de gebeurtenissen plaatsvonden een duidelijk te onderscheiden fase is van een eventuele gestelde bekering tot een andere geloofsovertuiging (zie r.o. 3 van deze uitspraak). Daarin verwijst de ABRvS ook naar een uitspraak uit 2016.5
10. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder de afvalligheid van de islam had moeten aanmerken als zelfstandig element. Eiseres heeft tijdens het aanvullend gehoor niet gezegd dat zij afvallig is. Op dat moment was er voor verweerder ook geen aanleiding om hier vragen over te stellen. Verder heeft verweerder in het gehoor ook geen andere aanknopingspunten hoeven zien voor de omstandigheid dat eiseres afstand zou hebben genomen van de islam. In het aanvullend gehoor heeft eiseres namelijk verklaard dat zij moslima is omdat zij in een islamitische familie is opgegroeid, maar dat zij zich niet
hield aan religieuze verplichtingen en zelden praktiseerde.6 Pas in de gronden van beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij afvallig is. Daarnaast heeft verweerder in de feiten en omstandigheden die eiseres in haar beroepsgronden heeft benoemd, ook geen duidelijk te onderscheiden fase tussen de afvalligheid en bekering hoeven te zien. Eiseres heeft namelijk gesteld dat zij ‘nooit uit haar hart in de islam heeft geloofd’ en dat zij zich eerst wel beschouwde als moslim, zij het een niet praktiserend moslim. Gelet op deze verklaringen mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat de afvalligheid een onlosmakelijk deel
3 Zie pagina 12 en 13 van de WI 2022/3 (Bekeerlingen en afvalligen).
6 zie pagina 3 van het aanvullend gehoor.
uitmaakt van de bekering. Weliswaar heeft eiseres ter zitting gezegd dat er één maand tijd zit tussen de afvalligheid en de bekering, maar in het aanvullend gehoor en beroepsgronden heeft eiseres hier niets over gezegd. Dat kan haar worden tegengeworpen. Verweerder stelt daarom terecht dat het op de weg van eiseres had gelegen om hier eerder over te verklaren.
11. Nu verweerder gelet op wat onder 10 is geoordeeld voldoende heeft gemotiveerd dat de afvalligheid geen zelfstandig element is van eiseres haar asielaanvraag, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of de WI 2022/3 in lijn is met de uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2022. Deze uitspraak ziet namelijk alleen op de situatie dat de afvalligheid wel een zelfstandig asielmotief is.
Over element 2: de bekering
12. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling van een gestelde bekering in beginsel een vaste gedragslijn toepast. Deze gedragslijn was tijdens de besluitvorming vastgelegd in WI 2019/18. Uit deze werkinstructie blijkt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering drie elementen betrekt, te weten: de motieven voor en het proces van bekering, de kennis van het nieuwe geloof en de praktische invulling hiervan. Alle drie de elementen worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventueel eerdere procedures. Indien er ten aanzien van één element minder goede verklaringen zijn afgelegd, kunnen de andere elementen dit ‘compenseren’, mits de vreemdeling in staat is daarover wel verklaringen af te leggen die overtuigend genoeg zijn om de zwakkere elementen te ‘compenseren’. Volgens WI 2019/18 kan verder in het algemeen worden gesteld dat het zwaartepunt in de meeste gevallen ligt bij de motieven voor en het proces van bekering. Inmiddels is naar aanleiding van de in 8 genoemde uitspraak van de ABRvS de WI 2019/18 vervangen door WI 2022/3.
De motieven voor en het proces van bekering
13.
Eiseres voert aan dat de verklaringen over de motieven en het proces van de bekering voldoende toereikend zijn. De rust in het christendom is voor eiseres een erg belangrijk aspect van de religie en gaf haar vertrouwen in het christendom. Verder heeft het christendom eiseres een nieuwe identiteit gegeven. Eiseres kan geen exacte datum noemen van de bekering, omdat het een geleidelijk proces was. Tot slot is eiseres zich bewust van de risico’s van haar bekering en daarover heeft zij ook toereikend verklaard.
14. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiseres haar verklaringen over de motieven voor en het proces van de bekering onvoldoende/ontoereikend zijn. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiseres onvoldoende heeft uitgelegd waarom het christendom haar rust brengt. De enkele verklaring van eiseres dat dit zo is, heeft verweerder te algemeen mogen vinden. Weliswaar komt eiseres in de beroepsgronden met een uitgebreide nadere uitleg over waarom het christendom haar rust brengt, maar zij heeft niet uitgelegd waarom zij hierover niet eerder kon verklaren.
15. Verder heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij als moslima die af en toe bidt opeens open stond voor het christelijke geloof. Dat eiseres bekend is met het fenomeen bidden en moslims en christenen beiden bidden voor troost heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, omdat eiseres hiermee nog niet uitlegt wat haar zo aantrok in het christelijk geloof. Eiseres heeft deze tegenwerping niet weerlegd. Ook heeft eiseres niet betwist dat zij met het verwijzen naar de Iraanse cultuur en het feit dat zij daardoor al bekend is met bidden ook niet uitgelegd waarom zij op dat moment open stond voor het christendom.
16. Daarnaast heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij vaag heeft verklaard over de tijdlijn van het bekeringsproces. Zo kan eiseres bijvoorbeeld niet aangeven wanneer het gesprek met haar moeder over haar bekering plaatsvond en is eiseres onduidelijk over de frequentie en tijdstippen van haar kerkbezoeken. Eiseres heeft hier tegenin gebracht dat haar bekering een geleidelijk proces was. Dat kan zo zijn, maar desondanks mag verweerder wel verwachten dat zij enkele momenten tijdens haar bekeringsproces kan duiden.
17. Ook heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij meerdere onderwerpen niet kan koppelen aan het christendom, zoals het bidden, het gedrag van anderen en de verandering die haar bekering zou hebben gebracht. Eiseres heeft voor het eerst in haar beroepsgronden genoemd dat het christendom haar een nieuwe identiteit gaf, maar deze verklaring is niet terug te vinden in het aanvullend gehoor. Dit is echter wel het moment om dit soort verklaringen naar voren te brengen. Eerst in beroep neemt zij deze stelling in en dat kan haar worden tegengeworpen. Bovendien heeft eiseres tijdens een gesprek met haar gemachtigde verteld over haar nieuwe identiteit, maar een gemachtigde wordt niet beschouwd als een objectieve derde.
18. Verweerder heeft eiseres mogen tegenwerpen dat zij haar gedachten over de consequenties van haar eigen bekering naar het christendom in Iran onvoldoende heeft uitgelegd. Eiseres heeft in het aanvullend gehoor7 verklaard dat het volgens de Iraanse wet verboden is om christen te zijn en dat zij haar geloof dan geheim zou moeten houden. Verder verwacht eiseres dat er bij terugkeer naar Iran iets heel ergs gaat gebeuren. Nu eiseres in eerste instantie asiel aanvroeg vanwege de bekering van haar vader en de daaruit voortvloeiende problemen mag verweerder van eiseres wel verwachten dat zij heeft nagedacht over de consequenties van haar eigen bekering.
19. Eiseres heeft in haar beroepsgronden nog gesteld dat de verklaringen over haar bekering wel authentiek zijn, maar zij heeft deze stelling verder niet onderbouwd of geconcretiseerd. Daarom geeft de rechtbank eiseres geen gelijk op dit punt.
20. De rechtbank is het wel met eiseres eens dat de tegenwerping van verweerder over de verklaringen die eiseres tijdens het aanmeldgehoor heeft afgelegd over haar religie, geen stand kan houden. Eiseres was tijdens het aanmeldgehoor pas 15 jaar oud. De rechtbank vindt niet dat verweerder eiseres nu nog haar verklaring die zij heeft afgelegd als 15-jarige kan tegenwerpen. Aangezien de andere tegenwerpingen van verweerder naar het oordeel van de rechtbank wel stand kunnen houden, blijven er nog voldoende argumenten van
7 Op pagina 12 en 13.
verweerder over die het standpunt kunnen dragen dat eiseres onvoldoende geloofwaardig heeft verklaard over de motieven en het proces van de bekering.
De kennis van het nieuwe geloof
21. Eiseres heeft in haar beroepsgronden gesteld dat verweerder tijdens het aanvullend gehoor weinig vragen heeft gesteld over de kennis van het christendom. De vragen die verweerder heeft gesteld zijn wel juist beantwoord door eiseres. Verder heeft eiseres in beroep nog toegelicht dat twee verhalen uit de Bijbel haar bijzonder aanspreken. Deze drie punten maken dat verweerder ten onrechte aan eiseres tegenwerpt dat haar verklaringen over de kennis van het christendom onvoldoende zijn.
22. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat eiseres haar verklaringen over de kennis van het nieuwe geloof onvoldoende/ontoereikend zijn. Op pagina 12 en 13 van het aanvullend gehoor heeft verweerder vragen gesteld over de kennis van het christendom. Weliswaar heeft verweerder niet heel veel vragen gesteld, maar de antwoorden van eiseres op de vragen zijn ook kort en oppervlakkig. Eiseres heeft hier tegenin gebracht dat haar antwoorden wel juist waren, maar verweerder werpt in dat kader terecht tegen dat eiseres nalaat om haar antwoorden persoonlijk te maken. Pas in haar beroepsgronden noemt eiseres twee verhalen uit de Bijbel die haar bijzonder aanspreken, maar zij heeft niet uitgelegd waarom zij hierover niet al in het aanvullend gehoor kon verklaren. Tot slot stelt verweerder terecht dat eiseres tegenstrijdig heeft verklaard over hoe vaak zij de Bijbel leest. Eiseres heeft namelijk eerst gesteld dat zij zoveel mogelijk probeert de Bijbel te lezen.8 Later stelt eiseres echter dat zij af en toe een stukje uit de Bijbel lees en niet weet wanneer de laatste keer was.9
De activiteiten
23. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de verklaringen van eiseres over de activiteiten die zij ontplooit ten aanzien van het christendom ontoereikend zijn. Om te beginnen heeft verweerder aan eiseres tegengeworpen dat zij onvoldoende kan uitleggen waarom de doop voor haar zo belangrijk is. Deze tegenwerping heeft eiseres niet betwist en houdt daarom stand. Verder heeft verweerder bij zijn standpunt mogen betrekken dat eiseres wisselend heeft verklaard over hoe vaak zij naar de kerk gaat. Enerzijds heeft eiseres gesteld dat zij een of twee keer per maand naar de kerk gaat en niet vaker omdat zij bezig is met school. Anderzijds zou eiseres niet zo vaak naar de kerk gaan en kan zij zich niet herinneren wanneer zij voor het laatst is geweest.10 In beroep stelt eiseres dat zij zich de laatste tijd actiever bezig heeft gehouden met het geloof, onder meer door dagelijks de Bijbel te lezen, maar hiermee heeft eiseres nog niet uitgelegd waarom deze activiteiten zo belangrijk voor haar zijn.
Vrees bij terugkeer
24. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres haar stelling dat verweerder zich ten onrechte geen rekenschap heeft gegeven van de omstandigheid dat eiseres bij terugkeer naar
8 Pagina 7 van het aanvullend gehoor. 9 Pagina 11 van het aanvullend gehoor. 10 Pagina 9 van het aanvullend gehoor.
Iran haar christelijke overtuiging wil uiten en van haar geen terughoudend mag worden verlangd, niet slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder namelijk niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat de voorgenomen uitingen het gevolg zijn van een oprechte innerlijke geloofsovertuiging. Tot slot heeft eiseres nog gesteld dat haar in Iran afvalligheid zou worden toegedicht. De rechtbank oordeelt dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiseres is namelijk in het bezit van een geldig Iraans paspoort en zij (en haar gezin) zijn destijds legaal uitgereisd met een visum. In het ambtsbericht over Iran staat op pagina 123 dat de autoriteiten Iraniërs die met een paspoort terugreizen over het algemeen beschouwen als gewone reizigers. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat zij op dit moment in de negatieve belangstelling staat van de Iraanse autoriteiten. Eiseres heeft ook in dit verband een beroep gedaan op de uitspraak van de ABRvS van 19 januari 2022 en wat daarin staat bij “risico’s die afvalligen en atheïsten lopen in Iran”. Dit slaagt niet omdat de afvalligheid in eiseres haar geval niet geloofwaardig bevonden is.
Conclusie
25. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden niet slagen. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
26. De aanvraag is niet ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 mei 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.