ECLI:NL:RBDHA:2022:12177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.8233
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. W.A.E.M. Amesz, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 3 mei 2022 is genomen. Dit besluit hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser betwistte de rechtmatigheid van zijn staandehouding, die volgens hem niet op de juiste gronden was gebaseerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staandehouding aanvankelijk onterecht was, maar dat dit een evidente misslag betrof die door verweerder kon worden rechtgezet. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en er zicht was op overdracht naar Italië onder de Dublinverordening. Eiser had ook aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld en dat er lichter middelen beschikbaar waren, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8233
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Kebe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Staandehouding
1. Eiser stelt dat zijn staandehouding onrechtmatig was. Eiser is namelijk op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw staande gehouden. Hiervoor moet sprake zijn van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Waar dit redelijke vermoeden van illegaal verblijf op gebaseerd zou moeten zijn is niet gemotiveerd in het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht van 3 mei 2022. Daarbij komt ook dat de staandehouding niet plaats had moeten vinden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw, maar op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw. Deze laatst genoemde grond wordt namelijk gebruikt wanneer een vreemdeling wordt staande gehouden ter voorbereiding van een maatregel van bewaring op grond van artikel 59a of artikel 59b van de Vw. Daar was de staandehouding van eiser op gericht. Er is dus sprake van een gebrek in het voortraject.
2. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat het gaat om een evidente misslag. Het kruisje is namelijk op de verkeerde plaats gezet. Eiser is volgens verweerder op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw staande gehouden. Dat blijkt ook voldoende uit het proces- verbaal van staandehouding/overbrenging/overdracht van 3 mei 2022. De rechtbank volgt verweerder hierin. De staandehouding op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw is namelijk wel gemotiveerd in het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/overdracht van 3 mei 2022. Daar staat dat de staandehouding is gebaseerd op: ‘
(…) de infoset, welke deel uitmaakt van het vertrekdossier van de Dienst Terugkeer en Vertrek.’Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hier voldoende uit dat de staandehouding heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw. In dit geval was sprake van een evidente misslag. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser alle zware en lichte gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Ten aanzien van de zware grond onder 3a stelt eiser dat hij al lange tijd in Nederland is, daarom kan deze grond niet ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Over de zware grond onder 3b stelt eiser dat hij door de Immigratie- en Naturalisatiedienst naar het asielzoekerscentrum in Zutphen gestuurd.
5. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft in het gehoor aanmeldfase van 26 september 2020 en 23 december 2020 verklaard dat hij nooit een paspoort heeft gehad of heeft aangevraagd. Hierdoor heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Daarnaast is eiser op 2 april 2021 geregistreerd als vertrokken ‘met onbekende bestemming’ nadat hij zich niet meer heeft gehouden aan de opgelegde meldplicht en niet meer aanwezig was op het asielzoekerscentrum. Verweerder heeft daarom terecht tegengeworpen dat eiser zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
6. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet en de rechtbank laat de geschilpunten over de overige gronden van bewaring onbesproken.
Zicht op overdracht
7. Eiser stelt dat er geen zicht op overdracht naar Italië is. Voor de overdracht naar Italië is een covid-test nodig. Eiser heeft deze covid-test vorige keer geweigerd. Er is een nieuwe vlucht gepland op 1 juni 2022, de covid-test die hij moet doen om deze vlucht doorgang te laten vinden zal eiser ook weigeren, waardoor hij daarna weer in vrijheid gesteld zal worden.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 20223 is geoordeeld dat het niet meewerken aan een covid-test niet leidt tot het ontbreken van het zicht op overdracht. Daarbij komt dat het niet is gegeven dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden. Het zicht op overdracht naar Italië ontbreekt daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen
9. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn overdracht heeft gewerkt. Verweerder had namelijk eerder actie kunnen ondernemen, bijvoorbeeld door eiser eerder op het vliegtuig proberen te zetten.
10. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is op 3 mei 2022 in bewaring gesteld. Er stond een vlucht naar Italië gepland op 10 mei 2022. Omdat eiser de covid-test heeft geweigerd op 9 mei 2022 kon deze vlucht geen doorgang vinden waardoor de vlucht is geannuleerd. Aansluitend op het annuleren van de vlucht op 9 mei 2022, is er een nieuwe vlucht gepland naar Italië. Deze zal plaatsvinden op 1 juni 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser gewerkt. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
11. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser had namelijk in het asielzoekerscentrum in Zutphen kunnen blijven totdat zijn vlucht was geboekt. Ook heeft eiser medische problemen, waardoor hij beter in het asielzoekerscentrum kon blijven. Alles samengenomen was het beter geweest om te volstaan met het opleggen van een lichter middel, aldus eiser.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van eiser terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft hiertoe mogen overwegen dat de facilitering van de overdracht, de
vertrekgesprekken en de meldplicht niet hebben geleid tot het daadwerkelijke vertrek van eiser. Tegen deze achtergrond heeft verweerder het niet aannemelijk mogen vinden dat een lichter middel ertoe zal leiden dat het vertrek van eiser uit Nederland alsnog zal worden gerealiseerd. Daarbij heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd dat de medische toestand van eiser niet kan leiden tot het opleggen van een lichter middel. Hiertoe heeft verweerder vermeld dat in het detentiecentrum dezelfde medische zorgverlening aanwezig is als die in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 mei 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.