Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Pakistaanse nationaliteit. De eiser, die asiel heeft aangevraagd in Duitsland en later in Nederland, is op 13 mei 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico is dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De eiser heeft betwist dat hij zonder de benodigde reisdocumenten Nederland is binnengekomen, maar de rechtbank oordeelt dat deze grond voldoende is om de maatregel te rechtvaardigen.
De eiser heeft ook aangevoerd dat er geen zicht is op overdracht naar Duitsland binnen een redelijke termijn, vooral omdat hij heeft geweigerd mee te werken aan een covid-test. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het niet meewerken aan een covid-test niet leidt tot het ontbreken van zicht op overdracht. De rechtbank concludeert dat er nog steeds zicht is op overdracht naar Duitsland.
Daarnaast heeft de eiser betoogd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder terecht heeft besloten tot bewaring, gezien het risico op onttrekking en het ontbreken van bijzondere omstandigheden die een lichter middel rechtvaardigen. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, en is openbaar gemaakt op 1 juni 2022.