ECLI:NL:RBDHA:2022:1217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/09/606456 / HA ZA 21-103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning tussen ex-samenwoners met betrekking tot waarde, regresvorderingen en gebruiksvergoeding

In deze zaak gaat het om de verdeling van een woning tussen ex-samenwoners, de man en de vrouw, die van 1998 tot februari 2016 samenwoonden. De rechtbank heeft op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een bodemzaak, waarin de man vorderingen heeft ingesteld tegen de vrouw met betrekking tot de toedeling van de woning aan hem. De man stelt dat de woning een waarde heeft van € 500.000, terwijl de vrouw vindt dat de woning bindend moet worden getaxeerd naar de huidige waarde. De rechtbank oordeelt dat de woning aan de man moet worden toebedeeld tegen de waarde van € 500.000, gebaseerd op een eerder taxatierapport. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de inhoud van dit rapport.

Daarnaast heeft de man regresvorderingen ingediend voor bedragen die hij heeft ingebracht bij de aankoop van de woning en voor investeringen die hij heeft gedaan. De rechtbank oordeelt echter dat deze vorderingen zijn verjaard, omdat de man niet tijdig actie heeft ondernomen. De rechtbank bepaalt dat de man de vrouw een bedrag van € 145.500 moet betalen bij de levering van de woning, als gevolg van de overbedeling van de overwaarde van de woning.

In reconventie heeft de vrouw een gebruiksvergoeding gevorderd, omdat de man sinds februari 2016 alleen in de woning woont. De rechtbank kent de vrouw een gebruiksvergoeding toe van € 265 per maand, over de periode van 8 maart 2021 tot aan de overdracht van de woning. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/606456 / HA ZA 21-103
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
[de man]te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.J. Zennipman te Den Haag,
tegen
[de vrouw]te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.G. Schnoor te Den Haag.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 januari 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;
  • het tussenvonnis van 1 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de mondelinge behandeling van 11 januari 2022, waarvan in overleg met partijen geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.
1.3.
Nadat de mondelinge behandeling is gesloten en nadat de zaak naar de rol is verwezen voor vonnis, heeft de man bij akte ingevolge artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een wijziging van eis ingediend. De vrouw heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft bij beschikking van 17 januari 2022 beslist dat de eiswijziging bij deze stand van zaken wordt geweigerd wegens strijd met de goede procesorde.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben van 1998 tot februari 2016 met elkaar samengewoond. Zij hebben geen samenlevingscontract gesloten.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar, ieder voor de onverdeelde helft, van de woning aan de [adres 1] (hierna: de woning). De koopsom voor de woning bedroeg € 312.850. De aankoop van de woning, op 27 november 2012, is gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 209.000 en met een bedrag van € 103.850 uit eigen middelen van de man. De hypothecaire geldlening bestaat uit een aflossingsvrije lening en een annuïteitenlening.
2.3.
De man woont sinds het uiteengaan van partijen in de woning. De vrouw woont sindsdien in een woning aan de [adres 2] . Deze woning is eigendom van de man.
2.4.
De vrouw is eigenaar van een woning aan de [adres 3] , welke woning zij verhuurt aan derden. De man ontvangt de huurpenningen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De man vordert bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
veroordeling van de vrouw om mee te werken aan toedeling van de woning aan de man, op de kortst mogelijke termijn;
veroordeling van de vrouw tot verlening van haar medewerking aan tekening van de notariële akte en alle overige handelingen die nodig zijn voor de levering van de woning aan de man;
bepaling dat bij gebreke van de medewerking aan levering van de woning aan de man het vonins de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van de vrouw zal vervangen en met de bepaling dat het vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de vrouw en van de akten of een deel daarvan, die opgemaakt dienen te worden uit hoofde van de uitvoering van het vonnis;
veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.2.
De man vordert verdeling van de gemeenschappelijke woning op grond van artikel 3:178 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Hij legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij de juridische status van de woning in overeenstemming wenst te brengen met de feitelijke situatie. De man woont in de woning en betaalt alle aan de woning verbonden kosten. De man wenst de vrouw uit te kopen, waarbij volgens hem moet worden uitgegaan van een getaxeerde waarde van de woning van € 500.000 en de restant hypotheekschuld van € 181.639,40. Verder moet rekening worden gehouden met de inbreng van de man uit privé-middelen (€ 103.850) en investeringen uit het privé-vermogen van de man om de woning te renoveren (€ 21.913,30). De man becijfert het bedrag waarmee hij de vrouw wenst uit te kopen op € 96.298,65.
3.3.
De vrouw voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
De vrouw vordert, na vermindering van eis tijdens de mondelinge behandeling, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap vast te stellen;
de woning bindend te laten taxeren;
indien de man in staat is de vrouw uit te kopen, het aandeel van de vrouw in de woning aan de man toe te delen en te bepalen dat de man de hypotheekschuld volledig als zijn eigen schuld zal dragen en de vrouw zal doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid;
indien de man er niet in slaagt om binnen twee maanden na de vonnisdatum de financiering rond te krijgen, te bepalen dat de woning zal worden verkocht en de overwaarde bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld en indien en voor zover de man niet aan de verkoop wenst mee te werken de vrouw te machtigen de verkoop alleen ter hand te nemen en te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de wilsverklaring van de man;
de man te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding over de periode van 8 maart 2021 tot aan de datum van de overdracht van de woning en wel een bedrag gelijk aan 4% van de overwaarde per jaar, althans een dusdanig bedrag en met ingang van dusdanige datum als de rechtbank meent dat in goede justitie zal behoren;
de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.6.
De vrouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De woning dient aan de man te worden toebedeeld naar de huidige waarde, waarbij de vrouw de helft toekomt van de overwaarde. Partijen hebben toen zij met elkaar samenwoonden afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van de gezamenlijke huishouding. Daaruit volgt dat partijen de overwaarde bij helfte delen, zonder verrekening van door de man betaalde kosten. Dat zijn immers kosten van de gezamenlijke huishouding. Indien de man niet in staat is de vrouw uit te kopen en de hypotheek uitsluitend op zijn naam te stellen, dient de woning te worden verkocht aan derden. Verder heeft de vrouw recht op een gebruiksvergoeding omdat de man sinds februari 2016 alleen in de woning woont en de vrouw sindsdien niet meer het gebruik en genot heeft van de woning die haar in mede-eigendom toebehoort. Voor dat gemiste gebruik en genot dient de man haar schadeloos te stellen.
3.7.
De man voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank zal, gelet op de samenhang, de conventie en de reconventie zo veel mogelijk gezamenlijk behandelen.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat de woning aan de man moet worden toebedeeld. Zij zijn het er niet over eens tegen welke waarde de woning aan de man moet worden toebedeeld en wat de hoogte is van de door de man aan de vrouw te betalen uitkoopsom.
Waarde van de woning
4.3.
De man stelt dat de woning aan hem moet worden toebedeeld voor een waarde van € 500.000. Ter onderbouwing hiervan heeft de man een taxatierapport overgelegd van 29 oktober 2020 (hierna: het taxatierapport), waarin de waarde van de woning is vastgesteld per waardepeildatum 18 september 2020, ten behoeve van het verkrijgen van (hypothecaire) financiering. De man stelt dat van deze waarde moet worden uitgegaan, omdat hij bij brief van 15 september 2020 aan de vrouw heeft gevraagd haar medewerking te verlenen aan toedeling van de woning aan hem en aan het verstrekken van een opdracht voor taxatie van de woning. Omdat de vrouw geen gehoor heeft gegeven aan deze verzoeken, moet volgens de man van de waarde van € 500.000 worden uitgegaan.
4.4.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning bindend moet worden getaxeerd naar de huidige waarde. Zij is niet akkoord met de waarde die volgt uit het taxatierapport, omdat het taxatierapport is opgesteld met als doel herfinanciering. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat deze doelstelling waarschijnlijk geen invloed heeft op de getaxeerde waarde van de woning. De rechtbank begrijpt dat haar bezwaar vooral erin gelegen is dat de taxatie te lang geleden is verricht en de huizenprijzen inmiddels fors gestegen zijn.
4.5.
Als uitgangspunt voor de waardering van de woning geldt de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. Een andere peildatum dan de datum van verdeling is mogelijk als partijen deze zijn overeengekomen, of als zo’n ander peilmoment uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit.
4.6.
Vast staat dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de waarde waartegen de woning aan de man moet worden toebedeeld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een uitzonderlijke situatie, waardoor uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de woning aan de man moet worden toebedeeld tegen een waarde van € 500.000. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.7.
Niet duidelijk is geworden waarom de vrouw in september 2020 niet heeft meegewerkt aan het geven van de opdracht voor taxatie en aan verdeling van de woning. De vrouw heeft hierover ter zitting verklaard dat zij samen met de man bij de notaris is geweest om de mogelijkheden met betrekking tot de verdeling van de woning te bespreken. De vrouw heeft verder verklaard dat partijen het toen hebben laten rusten, omdat zij geen voordeel had van verdeling van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende reden om niet uit te gaan van het taxatierapport. De omstandigheid dat de taxatie niet in overleg met de vrouw is uitgevoerd en dat partijen geen afspraken hebben gemaakt rondom die taxatie, zoals bindend taxeren, doet hier niet aan af. De vrouw is immers door de man in de gelegenheid gesteld om aanwezig te zijn bij de taxatie, maar heeft daar van afgezien. Nu zij hiervoor geen plausibele verklaring heeft gegeven kan dit niet ten het nadele van de man komen. Dit geldt te meer nu in de huidige huizenmarkt de prijzen sterk stijgen. Het is naar het oordeel van de rechtbank onredelijk als de vrouw, die zonder (goede) gronden een waardering van de woning blokkeert, van deze stijging profiteert.
De vrouw heeft bovendien geen verweer gevoerd tegen de inhoud van het taxatierapport. Daarom gaat de rechtbank uit van de waarde van € 500.000 zoals opgenomen in het taxatierapport.
Uitkoopsom
4.8.
De man stelt dat bij de berekening van de uitkoopsom rekening moet worden gehouden met zijn inbreng uit privé-middelen bij de aankoop van de woning (€ 103.850) en met het bedrag van € 21.913,30 dat hij uit eigen middelen heeft geïnvesteerd om de woning te renoveren.
inbreng bij de aankoop van de woning
4.9.
De vrouw betwist niet dat de man voormeld bedrag van € 103.850 heeft betaald. Zij betoogt dat de vordering tot vergoeding van het door de man ingebrachte vermogen is verjaard. De verjaringstermijn is vijf jaar en vangt aan op het moment dat de inbreng, in 2012, is gedaan. De vrouw verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 mei 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:4553. Volgens de man is er geen sprake van verjaring omdat partijen samen eigenaar van de woning zijn.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben de woning gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft, gekocht. Omdat zij bij de aankoop geen afwijkende afspraken hebben gemaakt, waren zij ten opzichte van de verkoper van de woning hoofdelijk aansprakelijk voor de voldoening van de voor de verkrijging van de woning verschuldigde koopsom en kosten. In hun onderlinge verhouding waren zij ieder verplicht om voor het deel dat hen aanging, namelijk de helft, in de schuld en in de kosten bij te dragen (artikel 6:10 lid 1 BW). De koopsom en de kosten van de verkrijging van de woning zijn betaald met gelden afkomstig uit een hypothecaire lening, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn en met een door de man uit privévermogen ingebracht bedrag van € 103.850. De man heeft daardoor ten tijde van de verkrijging (€ 103.850 : 2 = ) € 51.925 meer voldaan dan waartoe hij op basis van artikel 6:10 lid 1 BW gehouden is. Een en ander brengt mee dat de man op grond van het bepaalde in artikel 6:10 lid 2 BW op het moment van betaling, in 2012, jegens de vrouw een regresvordering tot dat bedrag heeft gekregen.
4.11.
Uitgangspunt is dat voor samenwoners de algemene verjaringsbepalingen gelden.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2012 (ECLI:NL:HR: 2012:BU3784) volgt dat de verjaringsbepaling uit artikel 3:310 lid 1 BW van toepassing is op regresvorderingen uit hoofde van artikel 6:10 BW, omdat een regresvordering beschouwd kan worden als een ‘rechtsvordering tot vergoeding van schade’ in de zin van artikel 3:310 lid 1 BW, welk begrip een ruime strekking heeft.
De rechtsvordering strekt ertoe te voorkomen dat de niet-aangesproken schuldenaar ten koste van de aangesproken schuldenaar ongerechtvaardigd wordt verrijkt, doordat laatstgenoemde het verschuldigde heeft voldaan voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Uit de redactie van de tekst van artikel 6:10 lid 2 BW en van artikel 6:11 lid 1 en 3 BW volgt dat de regresvordering pas ontstaat, indien de hoofdelijk verbonden schuldenaar de schuld voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. De betaling door de hoofdelijk verbonden schuldenaar is dus een wettelijke voorwaarde voor het ontstaan van de regresvordering.
De regresvordering van een hoofdelijk verbonden schuldenaar ontstaat dus op het moment dat hij de schuld aan de schuldeiser voldoet voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat. Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade (en dus ook de regresvordering) door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
4.12.
De man heeft niet gesteld, en dat is ook niet gebleken, dat er tussen het moment van het ontstaan van de regresvordering (de inbreng bij de aankoop van de woning in 2012) en 2017 een rechtsgeldige stuiting heeft plaatsgevonden. Nu meer dan vijf jaar is verstreken tussen het ontstaan van de regresvordering in 2012 en het instellen daarvan, is de regresvordering van de man ten aanzien van de inbreng bij de aankoop van de woning verjaard. Hij kan in rechte dus geen aanspraak meer maken op terugbetaling van het te veel betaalde deel van € 51.925. De rechtbank weegt mee dat de man zijn vorderingen vrij eenvoudig had kunnen waarborgen door met de vrouw afspraken te maken, bijvoorbeeld in een samenlevingscontract of in een overeenkomst van geldlening. Het feit dat partijen dit niet hebben gedaan komt voor rekening en risico van de man.
investeringen in de woning
4.13.
De man stelt dat hij een bedrag van € 21.913,30 uit eigen middelen heeft geïnvesteerd om de woning te renoveren. Dit betreft de aanschaf van een carport, de keuken, tuintegels en een blokhut. De man onderbouwt dit met bonnen van Gamma (april 2014) van in totaal € 2.379,60, een factuur van 5 juni 2013 van de aankoop van de keuken van € 12.000, een factuur van Hornbach van 7 oktober 2013 van € 1.478,60 en een betalingsoverzicht van 23 september 2014 voor de aankoop van de serre van € 5.605. Deze kosten behoren volgens de man niet tot de normale uitgaven van de huishouding, zodat een vergoedingsrecht is ontstaan voor de man.
4.14.
De vrouw beroept zich primair op verjaring, aangezien voormelde kosten rond 2013 en 2014 door de man zijn betaald. De vrouw betoogt subsidiair dat dit kosten zijn van de huishouding en daarom niet voor verrekening in aanmerking komen. Bovendien heeft de man niet het hele bedrag onderbouwd, aldus de vrouw.
4.15.
De rechtbank overweegt dat ook ten aanzien van de investeringen door de man van het bedrag van in totaal € 21.913,30 in de woning, sprake is van verjaring. Zij verwijst voor het beoordelingskader naar wat zij in 4.10 en 4.11 heeft overwogen. Vast staat dat deze investeringen in 2013 en 2014 door de man zijn gedaan. Op dat moment ontstonden de regresvorderingen van de man. Niet gesteld of gebleken is dat er tussen het moment van de investeringen in de woning (in 2013 en 2014) en 2018 en 2019 rechtsgeldige stuiting heeft plaatsgevonden. Nu meer dan vijf jaar is verstreken tussen het ontstaan van de regresvorderingen in 2013 en 2014 en het instellen daarvan, zijn de regresvorderingen van de man ten aanzien van de investeringen in de woning verjaard.
hoogte hypothecaire geldlening
4.16.
De hypothecaire geldlening bedroeg ten tijde van de aankoop van de woning € 209.000 en bestaat uit een aflossingsvrije hypotheek en een annuïteitenhypotheek, beide met een hoofdsom van € 104.500. In de dagvaarding heeft de man gerekend met de hypotheekschuld op 22 oktober 2020 van € 181.639,40. Hij stelt dat de tussentijdse aflossingen van in totaal € 8.665 moeten worden gezien als eigen inbreng voor de aanschaf van de woning.
4.17.
De vrouw betoogt dat partijen (stilzwijgend) hadden afgesproken dat de man de hypotheeklast betaalde en dat zij andere kosten van de gezamenlijke huishouding betaalde. Daarom moet de overwaarde van de woning volgens de vrouw worden berekend aan de hand van het restant van de hypotheekschuld op de datum van verdeling. Volgens de man hadden partijen geen duidelijke afspraken gemaakt over de kosten van de gezamenlijke huishouding. De vrouw heeft haar standpunt vervolgens niet nader onderbouwd, zodat niet vast is komen te staan dat partijen afspraken hebben gemaakt over de betaling van de hypotheeklasten.
4.18.
Omdat partijen geen specifieke afspraken over de betaling van de hypotheeklasten hebben gemaakt, is de hoofdregel van toepassing. Dit houdt in dat partijen ingevolge het bepaalde in artikel 3:172 BW in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, dienen bij te dragen in de lasten van de gemeenschappelijke woning.
4.19.
Uit het overzicht van de ING Bank van 22 oktober 2020 (productie 4 bij de dagvaarding) blijkt dat de hypotheekschuld op 22 oktober 2020 in totaal € 181.639,40 bedraagt. Ook blijkt uit het overzicht dat de restschuld van de aflossingsvrije hypotheek op 22 oktober 2020 € 96.060 bedraagt. Dat betekent dat sinds het aangaan van de lening een bedrag van € 8.440 is afgelost. De man heeft daardoor ten tijde van de aflossingen (€ 8.440 : 2 =) € 4.220 meer voldaan dan waartoe hij gehouden is. Een en ander brengt mee dat de man op grond van het bepaalde in artikel 6:10 lid 2 BW op het moment van betaling jegens de vrouw een regresvordering tot dat betreffende bedrag heeft gekregen.
4.20.
Verder blijkt uit het overzicht dat de restschuld van de annuïteitenhypotheek op 22 oktober 2020 € 85.579,40 bedraagt. Dat betekent dat op deze lening een bedrag van € 18.920,06 is afgelost. De man heeft daardoor ten tijde van de aflossingen (€ 18.920,06 /2 = ) € 9.460,30 meer voldaan dan waartoe hij gehouden is. Een en ander brengt mee dat de man op grond van het bepaalde in artikel 6:10 lid 2 BW op het moment van betaling jegens de vrouw een regresvordering tot dat betreffende bedrag heeft gekregen.
4.21.
De man heeft verder nog aangevoerd dat hij tussentijds een bedrag van in totaal € 8.665 extra heeft afgelost. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd, nu uit de stukken die de man in het geding heeft gebracht niet kan worden afgeleid of de gestelde extra aflossingen al dan niet een onderdeel zijn van de in 4.19 en 4.20 vermelde (reguliere) aflossingen.
4.22.
De man heeft de uitkoopsom berekend aan de hand van de hoogte van de hypotheek op 22 oktober 2020. De vrouw is van mening dat de overwaarde van de woning moet worden berekend aan de hand van de taxatiewaarde min het restant van de hypotheek.
De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van de hoogte van de hypotheek op 22 oktober 2020, nu de woning voor de waarde per 18 september 2020 aan de man wordt toebedeeld.
Conclusie ten aanzien van de uitkoopsom
4.23.
Gelet op het voorgaande houdt de rechtbank bij de berekening van de uitkoopsom geen rekening met de inbreng van de man uit privé middelen bij de aankoop van de woning (€ 103.850) en met het bedrag van € 21.913,30 dat de man uit eigen middelen heeft geïnvesteerd om de woning te renoveren.
4.24.
De overwaarde van de woning bedraagt (€ 500.000 – (€ 96.060 + € 85.579,40 =) € 181.639,40 aan restschuld =) € 318.360,60. De helft van de overwaarde van de woning komt aan de vrouw toe, en dat is (€ 318.360,60 / 2 =) € 159.180,30. Van dit bedrag dient nog afgetrokken te worden (€ 4.220 + € 9.460,30 =) € 13.680,30 van de aflossingen op de hypotheek (zie randnummer 4.20 en 4.21). Dit betekent dat bij wijze van overbedeling wordt toegewezen een bedrag van (€ 159.180,30 - € 13.680,30 =) € 145.500. De rechtbank zal bepalen dat de man dit bedrag aan de vrouw moet voldoen op het moment van levering van de woning aan hem.
Reële executie
4.25.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de door de man op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 1 BW gevorderde reële executie.
4.26.
De rechtbank zal daarom bepalen dat, bij gebreke van de medewerking aan levering van de woning aan de man, het vonins de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van de vrouw zal vervangen, met de bepaling dat het vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de vrouw en van de akten of een deel daarvan, die opgemaakt dienen te worden uit hoofde van de uitvoering van het vonnis.
voorts in reconventie
Verkoop aan derden
4.27.
De vrouw vordert te bepalen dat, indien de man er niet in slaagt om binnen twee maanden na de vonnisdatum de financiering voor de overname van de woning rond te krijgen, de woning zal worden verkocht aan een derde waarbij de overwaarde bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld. De man betoogt dat verkoop van de woning niet aan de orde is, omdat hij in staat is de vrouw te ontslaan uit haar hypothecaire verplichtingen.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat dit geen reden is om de vordering af te wijzen. Immers, indien de man de financiering voor de woning tijdig rond krijgt ondervindt hij geen nadeel van toewijzing van deze vordering. In het geval de man onverhoopt niet in staat blijkt te zijn om de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, zal de woning moeten worden verkocht. Dan dient de overwaarde bij helfte tussen partijen te worden verdeeld, waarbij onder overwaarde wordt verstaan: de verkoopopbrengst min het restant van de hypotheekschuld. De helft van deze overwaarde minus de door de man gedane aflossingen komt aan de vrouw toe.
4.29.
De rechtbank zal ook de door de vrouw gevorderde machtiging de verkoop alleen ter hand te nemen indien en voor zover de man niet aan de verkoop van de woning aan derden wenst mee te werken, toewijzen en bepalen dat het vonnis alsdan in de plaats komt van de wilsverklaring van de man.
Gebruiksvergoeding
4.30.
De vrouw vordert een gebruiksvergoeding van 4% van de overwaarde per jaar over de periode van 8 maart 2021 (datum conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) tot aan de datum van de overdracht van de woning. Zij legt hieraan het volgende ten grondslag. De man verblijft sinds februari 2016 alleen in de woning. De vrouw heeft sindsdien niet meer het genot van de woning, die wel haar mede-eigendom is. Gelet op het bepaalde in artikel 3:169 BW dient de man de vrouw daarom schadeloos te stellen. De man voert daartegen aan dat er geen aanleiding is om een gebruiksvergoeding tot te wijzen en dat dit in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Bovendien is een percentage van 4% te hoog, zo voert hij aan.
4.31.
De rechtbank stelt voorop dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 BW na beëindiging van de samenleving en tot aan de datum van toedeling van de woning aan de man, of verkoop en levering van de woning aan derden, in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning.
Voorts bepaalt artikel 3:169 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit artikel ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendom, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
4.32.
Ten aanzien van de woonlasten staat het volgende vast.
4.32.1.
De man betaalt sinds de aankoop van de woning alle aan de woning verbonden lasten, met uitzondering van de kosten van elektriciteit, gas en water. Die worden, in ieder geval sinds het uiteengaan van partijen in februari 2016, door de vrouw betaald. Uit het hypotheekoverzicht (zie 4.19) volgt dat de maandelijkse hypotheeklast (rente) op 22 oktober 2020 bedraagt:
€ 162,50 aflossingsvrije hypotheek
€ 130,51rente annuïteitenhypotheek
€ 293,01 in totaal.
4.32.2.
Daarnaast betaalt de man volgens voormeld hypotheekoverzicht een bedrag van € 391,62 aan maandannuïteit en € 261,11 per maand aan aflossing. Deze door de man betaalde aflossingen worden voor de vaststelling van de gebruiksvergoeding buiten de berekening van de maandlasten van de man gelaten, omdat de aflossingen sinds de waardepeildatum uitsluitend aan de man ten goede komen.
4.32.3.
De vrouw betaalt de man geen huur voor het gebruik van zijn woning aan de [adres 2] . Wel betaalt zij ongeveer € 200 per maand aan bijdrage voor de vereniging van eigenaren. Verder draagt de vrouw haar huurinkomsten van € 895 per maand, die zij ontvangt uit de verhuur van haar woning aan de [adres 3] , af aan de man. De man betaalt de bijdrage aan de vereniging van eigenaren van € 55 per maand voor die woning.
4.33.
De man betaalt dus de hypotheekrente van € 293,01 bruto per maand voor de woning plus de bijdrage voor de vereniging van eigenaren van € 55 per maand voor de [adres 3] , dat is bij elkaar opgeteld € 348,01 per maand. Een eventuele belastingaftrek ten gunste van de man is nog niet in dit bedrag verwerkt.
4.34.
De vrouw betaalt voor het gebruik van de woning van de man aan de [adres 2] weliswaar slechts € 200 per maand aan bijdrage voor de vereniging van eigenaren, maar zij betaalt ook haar huurinkomsten van netto € 840 per maand aan de man. Bij elkaar opgeteld is dit € 1.040 per maand.
4.35.
Omdat het verschil in woonlasten zo groot is, acht de rechtbank het redelijk dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding voldoet van 2% van de helft (het aandeel van de vrouw in de woning) van de overwaarde van de woning. De rechtbank becijfert de gebruiksvergoeding als volgt: € 500.000 min € 181.639,40 (hoogte hypotheek per 22 oktober 2020) is € 318.360,60 : 2 = € 159.180,30. 2% van de helft van de overwaarde is € 3.183,61 per jaar, dat is afgerond € 265 per maand.
4.36.
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de door de vrouw gevorderde ingangsdatum van 8 maart 2021, zodat de rechtbank de vordering in zoverre zal toewijzen.
voorts in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.37.
Gelet op het feit dat partijen gewezen samenwoners zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat onvoldoende grond.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
veroordeelt de vrouw om op de kortst mogelijke termijn mee te werken aan toedeling van de woning aan de [adres 1] (hierna: de woning) aan de man tegen een waarde van € 500.000, onder de voorwaarde dat de man de hypotheekschuld volledig als zijn eigen schuld zal dragen en de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheekschuld;
5.2.
bepaalt dat de man op het moment van levering van de woning aan hem een bedrag van € 145.500 aan de vrouw moet voldoen wegens overbedeling;
5.3.
veroordeelt de vrouw tot verlening van haar medewerking aan tekening van de notariële akte en alle overige handelingen die nodig zijn voor de levering van de woning aan de man;
5.4.
bepaalt dat, bij gebreke van medewerking aan de levering van de woning aan de man, het vonins de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van de vrouw zal vervangen, met de bepaling dat het vonnis in de plaats zal treden van de wilsverklaring van de vrouw en van de akten of een deel daarvan, die opgemaakt dienen te worden uit hoofde van de uitvoering van het vonnis;
5.5.
bepaalt dat, indien de man er niet in slaagt om binnen twee maanden na de vonnisdatum de financiering voor de overname van de woning rond te krijgen, de woning zal worden verkocht aan derden waarbij de overwaarde bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld zoals omschreven onder 4.28;
5.6.
machtigt de vrouw, indien en voor zover de man niet aan de verkoop van de woning aan derden wenst mee te werken zoals hiervoor onder 5.5 bepaald, de verkoop alleen ter hand te nemen en bepaalt dat het vonnis alsdan in de plaats komt van de wilsverklaring van de man;
5.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 5.1 en 5.3, de bepalingen onder 5.2, 5.4 en 5.5 en de machtiging onder 5.6 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.10.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning van € 265 per maand, over de periode van 8 maart 2021 tot aan de datum van de overdracht van de woning;
5.11.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 5.10 uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.13.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter, mr. D. Nobel, op 16 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2339