ECLI:NL:RBDHA:2022:12163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
NL22.8969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de staandehouding en maatregel van bewaring in asielprocedure met gevaar voor nationale veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met Syrische nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 13 mei 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staandehouding van de eiser onrechtmatig was, omdat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbrak. De rechtbank oordeelde echter dat dit gebrek in het voortraject niet automatisch leidde tot de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, aangezien de belangen van de Staat bij de voortzetting van de inbewaringstelling zwaarder wogen dan de belangen van de eiser.

De rechtbank heeft overwogen dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de eiser een gevaar vormde voor de nationale veiligheid of openbare orde, onderbouwd door een individueel ambtsbericht en de status van ongewenste vreemdeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het ontbreken van zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, maar heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.8969
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. al Sudani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1979] .
Staandehouding
2. Eiser stelt dat de staandehouding onrechtmatig is, omdat het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbreekt. In het proces-verbaal van staandehouding van 13 mei 2022 staat dat uit informatie van de politie-eenheid Den Haag is gebleken dat eiser zich zou ophouden bij zijn vrouw in Gorinchem. De informatie van de politie-eenheid Den Haag wordt verder niet toegelicht. Eiser is geplaatst in het asielzoekerscentrum in Rijswijk en niet in Gorinchem. Waarom eiser dan toch in Gorinchem is opgezocht blijkt onvoldoende uit het proces-verbaal van staandehouding van 13 mei 2022. Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf ontbreekt daarom, waardoor de staandehouding onrechtmatig is, aldus eiser.
3. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er in het geval van eiser geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Eiser heeft namelijk een asielaanvraag lopen, waardoor hij zich rechtmatig in Nederland bevindt. De staandehouding heeft daarom niet plaatsgevonden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw, maar op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw. Dit staat verkeerd in het proces-verbaal van staandehouding van 13 mei 2022. Eiser is staande gehouden om hem in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, van de Vw. Voor een staandehouding op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw is geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf nodig.
4. De rechtbank oordeelt als volgt. In het proces-verbaal van staandehouding van 13 mei 2022 is vermeld dat de staandehouding van eiser heeft plaatsgevonden op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw. In dit proces-verbaal is geen aanwijzing te vinden die erop duidt dat eiser is staande gehouden op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw. Door het verkeerde artikel ten grondslag te leggen aan de staandehouding van eiser is er sprake van een gebrek in het voortraject. Een gebrek in het voortraject leidt echter niet automatisch tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De onrechtmatigheid van de staandehouding maakt de daaropvolgende inbewaringstelling alleen onrechtmatig als de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
5. Verweerder heeft terecht naar voren gebracht dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Ten aanzien van eiser is namelijk een individueel ambtsbericht uitgevaardigd, omdat hij betrokken zou zijn bij een terroristische organisatie. Daarnaast is hij als ongewenste vreemdeling verklaart in Nederland. Om deze redenen weegt het belang van verweerder bij de voortzetting van de inbewaringstelling van eiser zwaarder dan het belang van eiser bij de opheffing van de inbewaringstelling.
De motivering van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van de Opvangrichtlijn.
7. Eiser stelt dat hij zich niet onttrekt aan het toezicht op vreemdelingen. Hij heeft zich namelijk bij binnenkomst in Nederland gemeld in Ter Apel en heeft daar op 16 april 2022 een asielaanvraag ingediend. Daarnaast is er enkel een vermoeden dat in de asielprocedure artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan eiser kan worden tegengeworpen. Met het vermoeden loopt verweerder op de zaken vooruit, want er is nog geen beslissing genomen op de asielaanvraag van eiser. Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is daarom ook nog niet daadwerkelijk aan eiser tegengeworpen.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Voor een inbewaringstelling op deze grond is de grond voor inbewaringstelling in ieder geval aanwezig, als er sprake is van een aanvraagprocedure waarin vermoedelijk artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen.1
1. Artikel 5.1c, vierde lid, van het Vb.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom er sprake is van een vermoeden dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag kan worden tegengeworpen. Er is een individueel ambtsbericht tegen eiser uitgevaardigd en hij is als ongewenste vreemdeling verklaart in Nederland, maar is toch naar Nederland gekomen. Hieruit blijkt het vermoeden dat aan eiser artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen in zijn asielprocedure. Dit vermoeden is al genoeg om de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw op te leggen. Dat eiser zich niet zou onttrekken aan het toezicht doet daar daarom niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
10. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting ontbreekt. Eiser kan namelijk niet uitgezet worden naar zijn land van herkomst (Syrië) en naar welk ander land hij mogelijk wel zou kunnen worden uitgezet blijkt evenmin.
11. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 20162 staat dat voor een inbewaringstelling op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. Dit is de grond waarop eiser in bewaring is gesteld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
12. Eiser stelt verder dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft namelijk een vrouw en kinderen in Nederland. Gelet op de gezinssituatie van eiser had verweerder een verzwarende belangenafweging moeten maken. Aan eiser is direct het zwaarste middel opgelegd, terwijl hij bereid is zich aan een meldplicht te houden.
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten aanzien van eiser terecht niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder heeft hiertoe mogen overwegen dat gelet op het gevaar voor de nationale veiligheid of openbare orde een lichter middel niet aan de orde is. Dit is in voldoende mate gemotiveerd in de maatregel van bewaring. De enkele stelling van eiser dat hij bereid is zich aan een meldplicht te houden kan daar niet aan afdoen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Het geconstateerde gebrek in het voortraject geeft de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 juni 2022

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.