ECLI:NL:RBDHA:2022:12097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL21.18623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van staatloze Palestijn in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser, een staatloze Palestijn, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 5 november 2021, omdat de verweerder de asielaanvraag ongegrond achtte. De eiser, geboren in 1985, claimde dat hij problemen had in het vluchtelingenkamp in Libanon en dat hij als gevolg van zijn bekering tot het christendom in Nederland, problemen zou ondervinden bij terugkeer naar Libanon. Tijdens de zitting op 21 juni 2022 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die onder andere zijn staatloosheid en de situatie van Palestijnen in Libanon aanhaalde, zorgvuldig overwogen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij voor zijn vertrek bijstand van de UNRWA had genoten, en dat artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet op hem van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de situatie in de Palestijnse kampen niet dermate uitzonderlijk was om een vergunning te rechtvaardigen. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve belemmeringen waren voor terugkeer naar Libanon. De uitspraak werd gedaan door rechter J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier N.Y. Majoor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18623

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 5 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting een verweerschrift /pleitnotitie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig I. Hussein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1985. Hij is met onbekende nationaliteit geregistreerd.
Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een staatloze Palestijn is die woonde in het vluchtelingenkamp [kamp] in Libanon. Hij staat als Palestijnse vluchteling geregistreerd bij de UNRWA. [1] In het vluchtelingenkamp heeft hij problemen gehad met een Palestijnse groepering. Verder zal hij door zijn bekering tot het christendom (tijdens zijn verblijf in Nederland) problemen hebben bij terugkeer naar Libanon.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Niet praktiserend moslim;
3. Problemen met Palestijnse groepering in vluchtelingenkamp [kamp];
4. Bekering tot het christendom tijdens zijn verblijf in Nederland;
5. Problemen als gevolg van de bekering.
2.1.
Verweerder vindt het eerste en tweede element geloofwaardig. Verweerder
vindt het derde, vierde en vijfde element niet geloofwaardig. Eiser kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is niet op eiser van toepassing. In het kader van vluchtelingschap heeft verweerder Libanon als land van langdurig verblijf aangemerkt en het asielrelaas aan dat land getoetst, omdat eiser heeft verklaard daar te hebben gewoond. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiser gegronde vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin heeft dan wel bij terugkeer naar Libanon een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij heeft zijn gronden gegroepeerd rond zeven onderdelen. Op zitting heeft verweerder op deze onderdelen verweer gevoerd.
3.1.
Registratie nationaliteit onbekend versus staatloos en
3.2.
Niet-Libanese of Libanese Palestijn
Eiser heeft met verschillende documenten (origineel vluchtelingenpaspoort, ID
kaart voor Palestijnen in Libanon en de originele UNWRA-kaart) aangetoond dat hij staatloos is. Hij moet als niet-Libanese Palestijn (geboren in een ander land dan Libanon) worden aangemerkt. Hij is geboren in Abu Dhabi en niet in Libanon. De originele en gelegaliseerde en vertaalde geboorteakte van de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) is niet bij de beoordeling betrokken in strijd met Werkinstructie (WI) 2022/4.
3.3.
Artikel 1D Vluchtelingenverdrag/ bijstand van UNWRA
Artikel 1D van het vluchtelingenverdrag is op eiser van toepassing. Hij heeft voorafgaand aan zijn vertrek bijstand van de UNWRA genoten. Verweerder had moeten onderzoeken of UNWRA nog langer de levensomstandigheden kan bieden die stroken met de opdracht waarmee zij belast is. Eiser verwijst naar diverse uitspraken.
3.4.
Algemene situatie
Verweerder had de landeninformatie moeten betrekken, waaruit blijkt dat de algemene situatie voor Libanese Palestijnen slecht is.
3.5.
Bedreiging
Uit de in beroep overgelegde verklaring van de Mukhtar van 28 december 2021 en een verklaring Palestijnse Bevrijdingsorganisatie van 27 december 2021 volgt dat eiser in kamp [kamp] woonachtig was en werd bedreigd door de Takfiri groepen. Verweerder heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het originele document. Ook heeft verweerder geen onderzoek gedaan naar de door eiser bij zijn eerste gehoor overgelegde verklaring van het Palestijnse Volkcomité van [kamp] en de vertaling hiervan.
3.6.
Bekering
Eiser is in Nederland Christen geworden, net als zijn vriendin, en stelt problemen bij terugkeer te zullen ondervinden.
3.7.
Artikel 8 van het EVRM
Eiser kan niet terug naar Libanon en heeft hier een vriendin en familieleven met zijn minderjarig Nederlands kind.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Registratie nationaliteit onbekend versus staatloos
3. Niet in geschil is dat eiser geen Libanese geboorteakte heeft overgelegd.
Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat hij daarom niet voldoet aan de vereisten om als staatloos geregistreerd te worden zoals uiteengezet in het beleid in Werkinstructie (WI) 2020/19 (voorwaarde 2). Verweerder had de geboorteakte van de VAE niet hoeven te onderzoeken, omdat de akte het besluit niet anders maakt. Verweerder heeft eiser dan ook op goede gronden met nationaliteit onbekend geregistreerd. Dat eiser wel aannemelijk heeft gemaakt in het Palestijnse kamp te hebben verbleven, doet hier niet aan af.
Niet-Libanese Palestijn of Libanese Palestijn
4. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser kan worden
aangemerkt als een Libanese Palestijn (PRL), omdat hij geregistreerd is in Libanon als Palestijn. Eiser heeft een blauwe vluchtelingenpaspoort/kaart voor Palestijnse vluchtelingen uit Libanon en een UNWRA registratie overgelegd. In het thematisch ambtsbericht (Palestijnen in Libanon) staat dat de Libanese Palestijnen geregistreerd staan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Libanon. Zij kunnen als enige een identiteitskaart verkrijgen en een reisdocument, niet-Libanese Palestijnen kunnen dat niet. Eiser heeft een Libanees reisdocument voor Palestijnen overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser niet kan worden aangemerkt als niet-Libanese Palestijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij een niet-Libanese Palestijn is. [3] Daarbij komt dat eiser heeft verklaard dat hij toen hij klein was is teruggekeerd naar Libanon en daar sindsdien altijd heeft gewoond.
Toepasselijkheid artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag
5. De rechtbank overweegt dat in artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag is
bepaald dat dit verdrag niet van toepassing is op personen die – voor zover hier van belang en kort samengevat - bescherming of bijstand genieten van de UNHCR.
In onderdeel C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat, voor zover hier van belang, het navolgende vermeld:
‘Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag:
De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN [4] dan de UNHCR. [5] Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de UNRWA.’
5.1.
Uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van
17 juni 2010 in de zaak Bolbol (Bolbol t. Bulgarije, ECLI:EU:C:2010:351, C-31/09) en van 25 juli 2018 in de zaak Alheto, r.o. 90 (Alheto t. Bulgarije, ECLI:EU:C:2018:327, C-585/16) volgt dat degenen die daadwerkelijk de door het UNRWA geboden hulp hebben ingeroepen, onder de in artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag genoemde grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus vallen.
De Afdeling heeft in een drietal uitspraken van 19 februari 2019,
onder verwijzing naar het arrest Alheto uiteengezet hoe het toetsingskader
inzake artikel 1D in elkaar steekt.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft
gemaakt dat hij voorafgaand aan zijn vertrek bijstand van de UNWRA heeft genoten. De enkele registratie en woning van eiser binnen het kamp is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft zelf verklaard dat hij - buiten zijn schoolperiode om - nooit bijstand heeft genoten in de vorm van geld, voorzieningen of voedsel. Zijn schoolperiode is ook enige tijd geleden, nu hij als 33-jarige is vertrokken. Gelet hierop heeft verweerder kunnen concluderen dat artikel 1 D van het Vluchtelingenverdrag niet op eiser van toepassing is.
De uitspraken waar eiser op wijst zien op andere situaties, waarbij wel bijstand van de UNWRA is genoten en gaan o.a. over de vraag wanneer bescherming is opgehouden.
7. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat, omdat eiser voor
zijn vertrek uit Libanon geen bijstand of bescherming van UNWRA kreeg, het niet relevant is of UNWRA eiser bij terugkeer bescherming of bijstand zal bieden.
Algemene situatie
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat de
situatie dermate slecht is dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een vergunning. De situatie in de Palestijnse kampen is weliswaar zorgelijk, maar niet dermate uitzonderlijk dat toepassing zou moeten worden gegeven aan de artikel 15c.
Bedreigingen in Libanon
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser de problemen met Palestijnse
groepering in vluchtelingenkamp [kamp] niet aannemelijk heeft gemaakt.
Een deel van de overgelegde documenten ziet niet op de problemen in het kamp [kamp], De brief van de UNRWA is algemeen van aard en kan de verklaringen van eiser daarom ook niet ondersteunen omtrent zijn gestelde persoonlijke problemen.
Over de verklaring van het Palestijnse volkscomité wordt overwogen dat deze, net als de brief van zijn broer, op verzoek van de familie van eiser is opgesteld en de inhoud daarom niet als objectief kan worden beschouwd. Daarbij is in de brief alleen vermeld dat eiser om veiligheidsredenen is vertrokken omdat hij werd vervolgd door fundamentalistische groeperingen. Niet is duidelijk wat er hier onder vervolging verstaan wordt en in hoeverre deze vervolging persoonlijk op eiser is gericht of meer ziet op de algemene situatie in het kamp. Daarom kan dit document niet voldoende gewicht in de schaal leggen.
Bekering tot het christendom tijdens zijn verblijf in Nederland
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn bekering niet aannemelijk
heeft gemaakt. Eiser blijft vaag in zijn vergelijking tussen het christendom en de islam.
Nu eiser afstand heeft genomen van de islam en een nieuw geloof zou hebben omarmd, mag verwacht worden dat hij inzicht kan geven in hoe zijn oude geloof zich verhoudt tot het nieuwe geloof.
Eiser heeft ook niet nader onderbouwd dat zijn vriendin christelijk is. Daarbij worden christenen in het landenbeleid niet aangemerkt als groep met bijzondere aandacht (e.g, groepsvervolging of een risicogroep). Eiser heeft daarom niet onderbouwd dat hij vreest voor terugkeer naar Libanon met zijn vriendin.
Artikel 8 van het EVRM
11. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser
niet kan worden aangemerkt als niet-Libanese Palestijn. Om die reden wordt eiser niet gevolgd in het gestelde dat hij niet terug kan keren naar Libanon. Libanon is het land van bestendig verblijf. Niet is gebleken dat PRL’s niet terug kunnen keren naar Libanon. Verweerder neemt dan ook in het kader van artikel 8 van het EVRM geen objectieve belemmering aan. Het gegeven dat eiser een kind met de Nederlandse nationaliteit heeft, is door verweerder betrokken bij de beoordeling van artikel 8 van het EVRM
.Mede gelet op het feit dat zijn kind nog erg jong is en de Nederlandse nationaliteit bezit, kan het kind eiser ook volgen naar Libanon. De rechten van het kind en de persoonlijke belangen van eiser wegen niet op tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat.
Conclusie
12. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder a of b, van de Vw.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.zoals bedoeld in paragraaf 18,2 van C7/18 Vc en WBV 2021/13.
4.Verenigde Naties.
5.Bureau voor de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen.