5.1.Uit de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van
17 juni 2010 in de zaak Bolbol (Bolbol t. Bulgarije, ECLI:EU:C:2010:351, C-31/09) en van 25 juli 2018 in de zaak Alheto, r.o. 90 (Alheto t. Bulgarije, ECLI:EU:C:2018:327, C-585/16) volgt dat degenen die daadwerkelijk de door het UNRWA geboden hulp hebben ingeroepen, onder de in artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag genoemde grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus vallen.
De Afdeling heeft in een drietal uitspraken van 19 februari 2019,
onder verwijzing naar het arrest Alheto uiteengezet hoe het toetsingskader
inzake artikel 1D in elkaar steekt.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft
gemaakt dat hij voorafgaand aan zijn vertrek bijstand van de UNWRA heeft genoten. De enkele registratie en woning van eiser binnen het kamp is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft zelf verklaard dat hij - buiten zijn schoolperiode om - nooit bijstand heeft genoten in de vorm van geld, voorzieningen of voedsel. Zijn schoolperiode is ook enige tijd geleden, nu hij als 33-jarige is vertrokken. Gelet hierop heeft verweerder kunnen concluderen dat artikel 1 D van het Vluchtelingenverdrag niet op eiser van toepassing is.
De uitspraken waar eiser op wijst zien op andere situaties, waarbij wel bijstand van de UNWRA is genoten en gaan o.a. over de vraag wanneer bescherming is opgehouden.
7. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat, omdat eiser voor
zijn vertrek uit Libanon geen bijstand of bescherming van UNWRA kreeg, het niet relevant is of UNWRA eiser bij terugkeer bescherming of bijstand zal bieden.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet heeft onderbouwd dat de
situatie dermate slecht is dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een vergunning. De situatie in de Palestijnse kampen is weliswaar zorgelijk, maar niet dermate uitzonderlijk dat toepassing zou moeten worden gegeven aan de artikel 15c.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser de problemen met Palestijnse
groepering in vluchtelingenkamp [kamp] niet aannemelijk heeft gemaakt.
Een deel van de overgelegde documenten ziet niet op de problemen in het kamp [kamp], De brief van de UNRWA is algemeen van aard en kan de verklaringen van eiser daarom ook niet ondersteunen omtrent zijn gestelde persoonlijke problemen.
Over de verklaring van het Palestijnse volkscomité wordt overwogen dat deze, net als de brief van zijn broer, op verzoek van de familie van eiser is opgesteld en de inhoud daarom niet als objectief kan worden beschouwd. Daarbij is in de brief alleen vermeld dat eiser om veiligheidsredenen is vertrokken omdat hij werd vervolgd door fundamentalistische groeperingen. Niet is duidelijk wat er hier onder vervolging verstaan wordt en in hoeverre deze vervolging persoonlijk op eiser is gericht of meer ziet op de algemene situatie in het kamp. Daarom kan dit document niet voldoende gewicht in de schaal leggen.
Bekering tot het christendom tijdens zijn verblijf in Nederland
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zijn bekering niet aannemelijk
heeft gemaakt. Eiser blijft vaag in zijn vergelijking tussen het christendom en de islam.
Nu eiser afstand heeft genomen van de islam en een nieuw geloof zou hebben omarmd, mag verwacht worden dat hij inzicht kan geven in hoe zijn oude geloof zich verhoudt tot het nieuwe geloof.
Eiser heeft ook niet nader onderbouwd dat zijn vriendin christelijk is. Daarbij worden christenen in het landenbeleid niet aangemerkt als groep met bijzondere aandacht (e.g, groepsvervolging of een risicogroep). Eiser heeft daarom niet onderbouwd dat hij vreest voor terugkeer naar Libanon met zijn vriendin.
11. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser
niet kan worden aangemerkt als niet-Libanese Palestijn. Om die reden wordt eiser niet gevolgd in het gestelde dat hij niet terug kan keren naar Libanon. Libanon is het land van bestendig verblijf. Niet is gebleken dat PRL’s niet terug kunnen keren naar Libanon. Verweerder neemt dan ook in het kader van artikel 8 van het EVRM geen objectieve belemmering aan. Het gegeven dat eiser een kind met de Nederlandse nationaliteit heeft, is door verweerder betrokken bij de beoordeling van artikel 8 van het EVRM
.Mede gelet op het feit dat zijn kind nog erg jong is en de Nederlandse nationaliteit bezit, kan het kind eiser ook volgen naar Libanon. De rechten van het kind en de persoonlijke belangen van eiser wegen niet op tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat.
12. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder a of b, van de Vw.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen
aanleiding.