ECLI:NL:RVS:2019:556

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
201708043/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H. Troostwijk
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen, staatloze Palestijnen, die aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen op 30 augustus 2017 afgewezen, omdat de vreemdelingen geen asielrechtelijk relevante elementen hebben aangedragen over hun verblijf in de Verenigde Arabische Emiraten (VAE), die door de staatssecretaris als hun gebruikelijke verblijfplaats is aangemerkt. De rechtbank Den Haag heeft op 2 oktober 2017 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld.

De vreemdelingen stellen dat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het begrip 'vluchtelingen', en wijzen op artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag en relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de vreemdelingen niet daadwerkelijk bijstand hebben ontvangen van UNRWA, en dat artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag daarom niet op hen van toepassing is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep kennelijk ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om aan te tonen dat zij daadwerkelijk bescherming of bijstand van UNRWA genieten om aanspraak te kunnen maken op de vluchtelingenstatus. De Afdeling concludeert dat de vreemdelingen niet voldoen aan de voorwaarden voor asiel en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201708043/1/V1.
Datum uitspraak: 19 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 2 oktober 2017 in zaken nrs. NL17.8135 en NL17.8138 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 30 augustus 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 2 oktober 2017 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De vreemdelingen zijn staatloze Palestijnen en zijn in 2002 met elkaar getrouwd. De man is geboren in Koeweit en heeft van 2000 tot zijn vertrek naar Nederland in 2017 in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: de VAE) gewoond. De vrouw is geboren in Libanon. Zij is vlak na haar geboorte met haar ouders verhuisd naar de VAE en heeft tot haar vertrek naar Nederland in 2017 in de VAE gewoond.
De staatssecretaris heeft de VAE aangemerkt als de gebruikelijke verblijfplaats van de vreemdelingen en de aanvragen afgewezen omdat de vreemdelingen geen asielrechtelijk relevante elementen naar voren hebben gebracht over hun verblijf in de VAE.
3.    De vreemdelingen klagen in de grief dat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan het begrip 'vluchtelingen'. De vreemdelingen voeren daartoe onder meer aan dat zij staatloze Palestijnen zijn en UNRWA hen geen hulp kan bieden. Daarbij wijzen zij op artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag en op zaak C-585/16, Alheto, van het Hof van Justitie (hierna: het Hof).
4.    Het Hof heeft in het arrest van 17 juni 2010, ECLI:EU:C:2010:351 (hierna: het arrest Bolbol), punt 51, overwogen dat uit de duidelijke bewoordingen van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag volgt dat alleen degenen die daadwerkelijk de door UNRWA geboden hulp hebben ingeroepen onder de in dit artikel genoemde grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus vallen.
In het arrest van 19 december 2012, ECLI:EU:C:2012:836 (hierna: het arrest El Kott), punt 52, heeft het Hof overwogen dat de in artikel 12, eerste lid, onder a, eerste volzin, van de Kwalificatierichtlijn 2004 neergelegde uitsluiting van de vluchtelingenstatus niet alleen van toepassing is op personen die thans de door UNRWA verleende bijstand genieten, maar ook op degenen die deze bijstand hebben genoten kort vóór het indienen van een asielverzoek in een lidstaat, voor zover die bijstand niet is opgehouden als bedoeld in de tweede volzin van dit artikel. Verder heeft het Hof in punt 61 van dit arrest overwogen dat een situatie als bedoeld in die tweede volzin zich voordoet als het vertrek van de betrokken persoon zijn rechtvaardiging vindt in redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil die hem dwingen dat gebied te verlaten en hem op die manier beletten de door UNRWA verleende bijstand te genieten.
In het arrest van 25 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:584 (hierna: het arrest Alheto), punt 90, heeft het Hof overwogen dat artikel 12, eerste lid, onder a, van de Kwalificatierichtlijn meebrengt dat bij de behandeling van een asielverzoek dat is ingediend door een persoon die bij UNRWA is geregistreerd, onderzoek nodig is naar de vraag of deze persoon daadwerkelijk bescherming of bijstand van UNRWA geniet.
4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:447, volgt uit de arresten Bolbol en El Kott dat een vreemdeling is uitgesloten van de werking van het Vluchtelingenverdrag als die vreemdeling direct voorafgaand aan of kort vóór het indienen van een asielverzoek daadwerkelijk bijstand van UNRWA heeft ontvangen, voor zover die bijstand niet is opgehouden om redenen buiten de invloed en onafhankelijk van de wil van die vreemdeling. Verder volgt uit het arrest Alheto dat als een vreemdeling bij UNRWA is geregistreerd, onderzocht moet worden of die vreemdeling daadwerkelijk bescherming of bijstand van UNRWA ontvangt.
4.2.    De vrouw heeft tijdens het nader gehoor van 6 april 2017 verklaard dat haar familie een UNRWA-kaart heeft waar zij op staat. Verder heeft zij tijdens dit gehoor verklaard dat zij nooit hulp van UNRWA heeft ontvangen. Dit heeft zij herhaald tijdens de rechtbankzitting van 26 september 2017. De man heeft tijdens deze rechtbankzitting verklaard dat zijn echtgenote wel is geregistreerd bij UNRWA, maar hij niet en dat zij nooit hulp hebben ontvangen van UNRWA.
Omdat de vreemdelingen niet daadwerkelijk bijstand hebben ontvangen van UNRWA, is artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag niet op hen van toepassing. Dit deel van de grief faalt.
5.    Hetgeen de vreemdelingen verder in het hogerberoepschrift hebben aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
6.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Helmich, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Helmich
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2019
827.
Vluchtelingenverdrag
Artikel 1
A. Voor de toepassing van dit Verdrag geldt als „vluchteling" elke persoon:
(…)
2. Die (…) uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren. (…)
D.    Dit Verdrag is niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen.
Wanneer deze bescherming of bijstand om welke reden ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder dit Verdrag vallen.
Kwalificatierichtlijn 2004 (PB 2004 L 304)
Artikel 12
1. Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer:
a) hij onder artikel 1D van het Verdrag van Genève valt, dat betrekking heeft op het genieten van bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de Hoge commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen. Is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden zonder dat de positie van de betrokkene definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, dan heeft de betrokkene op grond van dit feit recht op de voorzieningen uit hoofde van deze richtlijn;
(…)
Kwalificatierichtlijn (herschikking: PB 2011 L 337)
Artikel 12
1. Een onderdaan van een derde land of staatloze wordt uitgesloten van de vluchtelingenstatus wanneer:
a) hij onder artikel 1, onder D, van het Verdrag van Genève valt, dat betrekking heeft op het genieten van bescherming of bijstand van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan de UNHCR. Is die bescherming of bijstand om welke reden ook opgehouden zonder dat de positie van de betrokkene definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, dan heeft de betrokkene op grond van dit feit recht op de voorzieningen uit hoofde van deze richtlijn;
(…)