ECLI:NL:RBDHA:2022:12094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
AWB 21/5080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument op basis van vermeende schijnrelatie en de beoordeling van indicatoren voor misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn relatie met een Poolse referente. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat er sprake was van een schijnrelatie, die enkel was aangegaan om gebruik te maken van de rechten die voortvloeien uit de Verblijfsrichtlijn. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag heeft afgewezen op basis van tegenstrijdige verklaringen en een vermoeden van misbruik. Eiser heeft echter betoogd dat er geen objectieve indicatoren waren die een hoorzitting rechtvaardigden en dat de conclusie van de staatssecretaris over de schijnrelatie onterecht was. De rechtbank heeft de richtsnoeren voor het onderzoeken van vermoedens van misbruik in de context van de Verblijfsrichtlijn in overweging genomen en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet voldoende bewijs had geleverd voor het vermoeden van misbruik.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de staatssecretaris aangevoerde indicatoren niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een schijnrelatie. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor verblijfsdocumenten en de noodzaak van objectieve bewijsvoering bij het vermoeden van misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5080

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. van Werven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt (de aanvraag), afgewezen.
Bij besluit van 5 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1993 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
Hij wenst verblijf bij referente, [A]. Zij heeft de Poolse nationaliteit. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en stelt zich op grond van een afgenomen gehoor, op het standpunt dat sprake is van een schijnrelatie, die enkel is aangegaan om het in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 april 2004 betreffende recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Verblijfsrichtlijn) neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Verweerder baseert zich op tegenstrijdige verklaringen die tijdens de hoorzitting zijn afgelegd. De aanvraag is daarom afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert zakelijk en samengevat weergegeven aan dat er geen sprake is van
voldoende objectieve indicatoren die onderzoek naar de aard van de relatie rechtvaardigen. Daarom had geen hoorzitting mogen plaatsvinden. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte tot de conclusie komt dat sprake is van een schijnrelatie.
De beoordeling
3. In paragraaf 4.2 van de richtsnoeren [1] staat dat lidstaten individuele gevallen mogen onderzoeken wanneer een gegrond vermoeden van misbruik of fraude bestaat. Dat mag pas – kort gezegd en voor zover relevant – als er vooraf indicatoren zijn die doen vermoeden dat de door de Verblijfsrichtlijn verleende rechten waarschijnlijk zijn misbruikt, met als enig doel inbreuk te maken op de nationale immigratiewetgeving.
4. In de richtsnoeren is de volgende niet-limitatieve opsomming gegeven van factoren die onderzoek rechtvaardigen:
- de echtgenoten hebben elkaar vóór hun huwelijk nooit ontmoet;
- de echtgenoten geven elkaars personalia, de omstandigheden waarin zij elkaar hebben leren kennen of andere belangrijke persoonlijke gegevens die henzelf betreffen, verkeerd weer;
- de echtgenoten spreken geen taal die beiden verstaan;
- er is bewijs dat er met het oog op de sluiting van het huwelijk geld is betaald of giften zijn gedaan (met uitzondering van geldbedragen of giften die bij wijze van bruidsschat zijn betaald/gedaan in culturen waar dat de normale gang van zaken is);
- uit de levensloop van een van de echtgenoten of van beide echtgenoten komen bewijzen naar voren betreffende eerdere schijnhuwelijken of andere misbruiken en fraude ter verkrijging van een verblijfsrecht;
- het gezinsleven wordt pas ontwikkeld nadat het verwijderingsbesluit is genomen;
- er volgt een echtscheiding kort nadat de betrokken onderdaan van een derde land een verblijfsrecht heeft verkregen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (Afdeling) [2] heeft verweerder beoordelingsruimte ten aanzien van de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen. De in de richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Het vorenstaande laat onverlet dat de bestuursrechter kan toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen.
6. In dit geval heeft verweerder volgens het primaire besluit onderzoek ingesteld op basis van de volgende indicatoren:
Eiser is op illegale op illegale wijze Nederland ingereisd en verbleef illegaal in Nederland voorafgaand aan de aanvraag;
Eiser stelt dat hij een relatie met referente heeft sinds maart 2019 en dat zij met elkaar samenwonen vanaf 10 november 2019. Verweerder vindt het opmerkelijk dat eiser de aanvraag pas op 24 juli 2020 heeft ingediend en zich pas op 16 december 2020 heeft ingeschreven in de BRP;
Referente is tot mei 2019 getrouwd geweest met een andere man van Nigeriaanse afkomst en verblijfsgever voor hem was;
Het is vreemd dat de relatie startte in maart 2019, terwijl de scheiding van referente pas in mei 2019 officieel was en referente na haar scheiding de achternaam van haar ex-man bleef voeren;
Op de Facebookpagina van referente staan foto’s van een reis met haar ex-man in februari 2019 naar de VS, terwijl zij verklaard vanaf januari 2019 contact met eiser te hebben;
Uit de BRP blijkt dat de ex-man van referente nog tot 18 november 2019 op het adres van referente ingeschreven heeft gestaan. Terwijl uit de overgelegde verklaringen blijkt dat referente en eiser vanaf 10 november 2019 samenwonen;
Volgens verweerder blijkt uit de bij de aanvraag overgelegde WhatsApp conversatie van eiser en referente dat de gesprekken aanvangen op 3 september 2019. Dit is volgens verweerder opmerkelijk, omdat eiser heeft gesteld dat hij referente al sinds januari 2019 zou kennen. Verder blijkt er uit de inhoud van de gesprekken niet dat zij elkaar op dat moment al lang kende en een langdurige relatie hadden. Het bevat volgens verweerder een oppervlakkig gesprek;
Er is een opvallend leeftijdsverschil tussen eiser en referente; referente is 18 jaar ouder.
7. De rechtbank stelt voorop dat de door verweerder genoemde indicatoren van andere aard zijn dan de in de richtsnoeren genoemde indicatoren. Referente is eerder verblijfsgever voor een Nigeriaanse man geweest, maar er zijn geen aanwijzingen voor eerder misbruik of fraude in verband daarmee. Dat referente eiser leerde kennen terwijl zij nog getrouwd was met haar ex-man, is evenmin een factor die maakt dat een vermoeden van misbruik kan worden aangenomen. Datzelfde geldt voor de overige genoemde omstandigheden. Dat er geen gegevens over eerdere whatsapp-gesprekken dan per september 2019 zijn, maakt niet dat eiser en referente elkaar niet in januari 2019 kunnen hebben leren kennen. Dat de aard van die conversatie oppervlakkig is, maakt dat niet anders. Ter zitting is daar een verdere, toereikende uitleg over gegeven. Ook het leeftijdsverschil tussen eiser en referente is geen onderscheidende indicator.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de genoemde factoren geen gegrond vermoeden voor het bestaan van een schijnrelatie kunnen ontlenen en had verweerder niet tot nader onderzoek kunnen overgaan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op het punt van de rechtvaardiging om nader onderzoek te doen naar de vraag of bij eiser en referente sprake is van misbruik als bedoeld in de Richtlijn op een ondeugdelijke motivering berust. Reeds daarom is het beroep gegrond. Aan bespreking van de overige gronden komt de rechtbank niet meer toe. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder de proceskosten van eiser vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de verblijfsrichtlijn, COM 2009 313.
2.Bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:2120.