ECLI:NL:RBDHA:2022:12068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.21251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar aanvraag. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht aan Duitsland, die op 15 november 2022 zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, op basis van een belangenafweging. De rechter oordeelde dat het belang van de verzoekster om haar beroepsprocedure in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de verweerder bij de overdracht. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoekster niet mag worden overgedragen aan Duitsland totdat er uitspraak is gedaan op het beroep. Tevens heeft de voorzieningenrechter de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.21251

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. Ö. Saraç),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep is geregistreerd onder het zaaknummer NL22.21250 en het verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer NL22.21251.
Verweerder heeft verzoekster op 9 november 2022 kenbaar gemaakt dat zij op 15 november 2022 om 11:00 uur zal worden overgedragen aan Duitsland.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen overdracht. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen overdracht. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer NL22.23024.
De voorzieningenrechter heeft partijen meegedeeld dat zij het bezwaarschrift beschouwt als aanvulling op het beroep en dat zij het verzoek om een voorlopige voorziening aanmerkt als aanvulling op het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening met het zaaknummer NL22.21251.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft hierop gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting in het kader van de hier te beoordelen voorlopige voorziening verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een bodemgeding niet
2. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader moet getoetst worden of de gevraagde voorziening toegewezen moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
3. Verzoekster betoogt dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij voert zij aan dat overdracht naar Duitsland leidt tot schending van het verbod op (indirect) refoulement. Syriërs komen in Duitsland niet zonder meer in aanmerking voor internationale bescherming. Verzoekster vreest dat haar asielaanvraag niet in behandeling genomen wordt in Duitsland. Verzoekster verwijst ter onderbouwing hiervan naar het rapport “Country Reports on Human Rights Practices: Germany 2021”. Bovendien is de toegang tot gratis rechtsbijstand bij een beroepsprocedure in Duitsland niet gewaarborgd en is er in Duitsland ook sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Er zijn dus ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat zij een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen. Verzoekster beroept zich in dit kader op het AIDA-rapport van april 2022. Daar komt bij dat zij tijdens haar eerdere verblijf te maken heeft gehad met racisme. Verder betoogt verzoekster dat haar persoonlijke omstandigheden maken dat verweerder aanleiding had moeten zien om haar asielaanvraag aan zich te trekken. Haar zoon is in Duitsland overleden en zij zal bij een terugkeer naar Duitsland hieraan worden herinnerd. Daarnaast is het van belang dat zij Duitsland is ingereisd met een visum. Indien zij een asielaanvraag in Duitsland indient zal degene die het visum voor haar heeft geregeld in de problemen komen.
4. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift primair op het standpunt gesteld dat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht niet-ontvankelijk is. Daarbij verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1996). Verzoekster heeft ten onrechte bezwaar gemaakt aangezien er nog een verblijfsrechtelijke procedure in beroep aanhangig is. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep tegen het bestreden besluit geen redelijke kans van slagen heeft aangezien verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen als onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen reeds zijn uitgenodigd voor de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 17 november 2022. Zij ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak te doen omdat verweerder verzoekster op 15 november 2022 om 11:00 uur wil overdragen.
6. De bevoegdheid van verweerder om verzoekster over te dragen aan Duitsland vloeit voort uit het besluit van verweerder van 13 oktober 2022 om de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen. Uit paragraaf C2/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt dat verweerder de asielzoeker toestaat een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten indien het verzoek binnen 24 uur na bekendmaking van het overdrachtsbesluit is ingediend. Niet in geschil is dat verzoekster niet binnen deze 24 uur na de bekendmaking van het bestreden besluit een dergelijk verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder dus bevoegd om verzoekster aan Duitsland over te dragen.
7. De voorzieningenrechter zal volstaan met een belangenafweging omdat zij van oordeel is dat het belang van verzoekster om haar beroepsprocedure in Nederland te mogen afwachten in deze situatie zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij overdracht. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het beroep op zeer korte termijn staat gepland en de rechtbank naar verwachting snel uitspraak zal kunnen doen in beroep. Verder is niet gebleken dat verweerder anderszins een zwaarwegend belang heeft bij een overdracht op zeer korte termijn. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoekster niet mag overdragen tot er uitspraak is gedaan op het beroep. De voorzieningenrechter zal zich dus uitdrukkelijk onthouden van een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel en laat een bespreking van wat partijen hebben aangevoerd over de rechtmatigheid van het bestreden besluit verder achterwege.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoekster gemaakte kosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoekster over te dragen totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.