In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2022 een mondelinge uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een asielzoeker met een V-nummer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was afgewezen. Tevens was er een terugkeerbesluit opgelegd. Verzoeker had beroep ingesteld tegen dit besluit, met een zitting gepland op 30 mei 2022. Op 3 mei 2022 ontving verzoeker een uitnodiging voor een presentatie op de Congolese ambassade in Brussel, die gepland stond voor 5 mei 2022. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de presentatie zou worden uitgesteld tot vier weken na de uitspraak op zijn beroep.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening toewijsbaar was. Hij stelde vast dat er sprake was van onverwijlde spoed, aangezien verzoeker op korte termijn moest verschijnen bij de ambassade. De voorzieningenrechter wees erop dat, volgens het arrest Gnandi, de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang er nog geen uitspraak is gedaan op het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Dit betekent dat verzoeker niet gedwongen kan worden om mee te werken aan zijn vertrek uit Nederland zolang de beroepsprocedure loopt.
De voorzieningenrechter verbood de Staatssecretaris om verzoeker te presenteren bij de Congolese ambassade totdat er een beslissing is genomen op het beroep. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 12 mei 2022 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.