ECLI:NL:RBDHA:2022:12023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL21.18829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Albanese nationaliteit op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Albanese nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser behandeld, waarbij de eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. W. Spijkstra, en de verweerder door mr. M. Weerman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser vreesde voor vervolging door een machtige familie in Albanië, die banden heeft met de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn identiteit en nationaliteit geloofwaardig waren, maar dat zijn vrees voor vervolging door de familie niet geloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, en dat het aan de eiser was om aan te tonen dat dit voor hem persoonlijk niet het geval was.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris als rechtmatig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij persoonlijk gevaar liep bij terugkeer naar Albanië. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 mei 2022 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18829
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18830, op 22 december 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1969.
2. Eiser heeft, kort weergegeven, het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser vreest bij terugkeer naar Albanië voor de familie [familie] . Dit is een machtige familie die korte lijntjes heeft met de autoriteiten in Albanië. Zij werken ook voor de politie. In het verleden heeft de vader van eiser gedwongen een valse getuigenis afgelegd jegens een lid van de familie [familie] . Dit heeft kwaad bloed gezet bij de familie. De familie wil zich wreken op eiser. Eiser is door de familie terechtgekomen in de gevangenis in Italië en Albanië. In Albanië is eiser ook meerdere keren door de politie opgepakt, meegenomen en mishandeld en dit is ingegeven door de familie. De familie wil eiser dood hebben. Eiser vreest ook dat hij gevangen wordt gezet als hij terugkeert naar Albanië onder invloed van de familie.
Bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst
  • Gevangenisstraf betrokkene in de jaren vanaf 2018
  • Problemen van betrokkene door de familie [familie] vanwege de valse getuigenis van zijn vader in de jaren tachtig
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. Ook heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn gevangenisstraf in de jaren vanaf 2018 geloofwaardig gevonden. Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn problemen door de familie [familie] vanwege de valse getuigenis van zijn vader in de jaren tachtig echter niet geloofwaardig. Verweerder stelt dat eiser afkomstig is uit een veilig land van herkomst en daarom niet te vrezen heeft voor problemen die verlening van internationale bescherming rechtvaardigen. Het is volgens verweerder aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken. Eiser heeft dit nagelaten, waardoor verweerder de aanvraag van eiser heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Veilig land van herkomst
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte Albanië als een veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Eiser heeft verschillende artikelen overgelegd op grond waarvan tot een andere conclusie moet worden gekomen. Volgens eiser blijkt daaruit dat Albanië een narcostaat is waar corruptie voorkomt.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat Albanië in het algemeen
een veilig land van herkomst is. In de uitspraak van 14 september 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten.1 In zijn besluitvorming heeft verweerder terecht gewezen op de kamerbrief van 3 november 2015, waaruit volgt dat Albanië is aangemerkt als veilig land van herkomst.2 Daarnaast heeft verweerder gewezen op het feit dat op 20 september 2019 en 11 juni 2021 een herbeoordeling heeft plaatsgevonden en dat toen is geconcludeerd dat de aanwijzing dat Albanië een veilig land van herkomst is, wordt voortgezet.3 De artikelen die eiser heeft overgelegd maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat daar nu anders over moet worden geoordeeld. Daar blijkt namelijk niet uit dat er in het algemeen, wanneer zich problemen voordoen, geen bescherming mogelijk is van de Albanese autoriteiten.
Bovendien zijn die artikelen gepubliceerd, voordat de herbeoordeling van Albanië als veilig land van herkomst plaatsvond.
2 Kamerstukken 2015-2016, 19637, nr. 2076.
3 Kamerstukken 2019-2020, 19637, nr. 2531 en Kamerstukken 2020-2021, 19637, nr. 2734.
7. Nu verweerder Albanië terecht als een veilig land van herkomst heeft aangemerkt, bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen bescherming nodig hebben. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Albanië voor hem persoonlijk niet veilig is.
Problemen door de familie [familie]
8. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn verklaringen over zijn problemen door de familie [familie] vanwege de valse getuigenis van zijn vader in de jaren tachtig niet geloofwaardig zijn. Dat eiser bepaalde data niet heeft weten te benoemen, maakt volgens eiser niet dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Eiser wijst op het artikel ‘Getuige moet terug naar Albanië: Als hij de grens overkomt, maken zij hem dood’ van EenVandaag van 9 januari 2019. Daaruit blijkt dat bloedwraak in Albanië voorkomt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn problemen door de familie [familie] vanwege de valse getuigenis van zijn vader in de jaren tachtig niet geloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep alleen de tegenwerpingen betwist die zien op het niet kunnen noemen van de data van de gebeurtenissen over de problemen en het overlijden van zijn vader. Reeds op grond van de niet betwiste tegenwerpingen heeft verweerder niet ten onrechte het relaas ongeloofwaardig bevonden. Los daarvan heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet de data van gebeurtenissen heeft kunnen noemen die verband houden met de problemen en het overlijden van zijn vader. Dat eiser erg jong was en niet in Albanië verbleef, heeft verweerder niet als verschoonbare reden hoeven aan te merken voor het niet kunnen concretiseren van voornoemde data. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser ten tijde van de gebeurtenissen ruimschoots een volwassen leeftijd had bereikt. Dat uit het artikel ‘Getuige moet terug naar Albanië: Als hij de grens overkomt, maken zij hem dood’ blijkt dat er bloedwraak in Albanië voorkomt, betekent niet dat verweerder de verklaringen van eiser geloofwaardig had moeten vinden.
10. Nu het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat Albanië ten aanzien van eiser persoonlijk ook als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
Het inreisverbod
11. Tot slot voert eiser aan dat hem geen inreisverbod kan worden opgelegd, omdat hij visumvrij naar het EU-grondgebied mag reizen en daarom 3 maanden rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Deze termijn liep ten tijde van het bestreden besluit nog, waardoor hem geen inreisverbod kan worden opgelegd.
12. De rechtbank stelt vast dat artikel 11, eerste lid en onder a, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn), lidstaten verplicht om derdelanders aan wie geen termijn voor vrijwillig vertrek is toegekend, een inreisverbod op te leggen. Een gevolg van de afwijzing op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw is dat de vertrektermijn kan worden verkort tot 0 dagen,
op grond van artikel 62, tweede lid, onder c, van de Vw 2000. Dat eiser zonder een inreisverbod visumvrij kan reizen is een gegeven, maar op zichzelf niet een reden om niet over te gaan tot het opleggen van een inreisverbod, al omdat de Terugkeerrichtlijn geen onderscheid maakt tussen derdelanders die wel of die niet visumvrij kunnen reizen.
Bovendien gaat het inreisverbod pas in nadat eiser de EU heeft verlaten. Eiser heeft verder geen bijzonderheden gesteld die maken dat dit in zijn geval wringt. Verweerder heeft in het voornemen, waarvan de overwegingen in het bestreden besluit als ingelast moeten worden beschouwd, gemotiveerd waarom eiser een inreisverbod voor de duur van 2 jaar is opgelegd. Daarbij is vermeld dat eiser in de zienswijze kan aangeven dat hij bijzondere omstandigheden kan aanvoeren op grond waarvan verweerder van het opleggen van een inreisverbod zou moeten afwijken. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS4 is deze wijze van in gelegenheid stellen om omstandigheden naar voren te brengen voldoende zorgvuldig en hoeft eiser daarover niet gehoord te worden tijdens een hoorzitting. In zijn zienswijze op dit punt heeft eiser enkel opgemerkt dat verweerder moet onderzoeken of er redenen zijn om af te zien van het inreisverbod. Eiser heeft zelf echter geen concrete omstandigheden naar voren gebracht. Omdat eiser verder niet concreet heeft gemaakt met welk Europees recht het inreisverbod in strijd zou zijn en erop gelet dat de Terugkeerrichtlijn in dit geval de verplichting meebrengt om een inreisverbod op te leggen, valt niet in te zien wat maakt dat niet kan worden uitgegaan van de Terugkeerrichtlijn.
13. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier.
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2017:638.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
13 mei 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.