ECLI:NL:RBDHA:2022:12021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
NL22.4919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en onvoldoende motivering door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij homoseksueel is en dat hij in Irak wordt gezocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het overgelegde arrestatiebevel en de verklaringen van derden. Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met documenten en verklaringen, maar verweerder heeft deze onvoldoende gemotiveerd beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag onterecht was en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen, waarbij hij de verklaringen van de partner van eiser moet horen en de relevantie van het arrestatiebevel opnieuw moet beoordelen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder de proceskosten van eiser moet vergoeden, vastgesteld op € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Locatie Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: V. Ilic).

ProcesverloopBij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.4920, op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De partner van eiser [A] is ook verschenen. Als tolk is verschenen Z. Karem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995.
Eiser heeft op 1 oktober 2015 zijn eerste asielaanvraag ingediend in Nederland en heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is. Zes maanden voor zijn vertrek leerde hij [B] kennen en kreeg hij in het geheim een relatie met hem. In maart 2013 werden eiser en [B] betrapt. De vader van [B] heeft hen aangegeven bij de politie. Eiser heeft 15 dagen vastgezeten en is daarna op borgtocht vrijgelaten. Daarna is eiser direct gevlucht naar Turkije. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Het door eiser ingestelde beroep en hoger beroep is ongegrond verklaard. [1] Op 24 april 2018 heeft eiser een herhaalde asielaanvraag ingediend. Deze is wederom afgewezen en in beroep ongegrond verklaard. [2] Deze uitspraak staat in rechte vast.
3. Op 21 februari 2022 heeft eiser opnieuw een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag ligt ten grondslag aan het bestreden besluit. Eiser stelt opnieuw dat hij homoseksueel is en wordt gezocht in Irak. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • Een arrestatiebevel van 20 januari 2020;
  • Een verklaring van [A] ;
  • Een verklaring van de buurman van eiser;
  • Een verklaring van [C] ;
  • Foto’s van eiser en [A] ;
  • Een verklaring van de werkgever van [A] ;
  • Een verklaring van eiser.
Het bestreden besluit
4. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. De seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder acht het eerste relevante element geloofwaardig. Het tweede relevante element acht verweerder niet geloofwaardig. Ten aanzien van het overgelegde arrestatiebevel overweegt verweerder dat deze de seksuele geaardheid van eiser niet aannemelijk maakt. Na onderzoek door Bureau Documenten is gebleken dat de echtheid van het document niet kan worden vastgesteld omdat er onvoldoende referentiemateriaal beschikbaar is. Verweerder stelt dat eiser met het document op zichzelf zijn verklaringen niet aannemelijk maakt. Ten aanzien van de inhoud van het document stelt verweerder dat de gegevens hierop niet rijmen met de persoonlijke situatie van eiser. Zo staat onder de leeftijd van eiser ‘1995’ en staat er onder het beroep ‘student’ terwijl hij nooit een opleiding heeft gevolgd. Daarnaast heeft eiser ongerijmde verklaringen afgelegd over de wijze van verkrijging van het arrestatiebevel. Verder stelt verweerder dat eiser zijn seksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt met de verklaringen van zijn gestelde partner [A] . Volgens verweerder ligt het zwaartepunt op de eigen verklaringen van eiser. Bovendien is de relatie meerdere keren ongeloofwaardig bevonden. De verklaring van eiser maakt dit niet anders omdat hij hiermee geen wezenlijk nieuwe informatie naar voren brengt. Ook heeft eiser oppervlakkige verklaringen afgelegd over zijn gestelde angst. De enkele stelling dat hij zijn seksuele geaardheid openlijk uitdraagt is algemeen. Ten aanzien van de verklaring van de werkgever van [A] en zijn buurman overweegt verweerder dat deze niet afkomstig zijn uit een objectieve bron en de geaardheid van eiser niet aannemelijk maken. Ten aanzien van de verklaring van [C] overweegt verweerder dat vergelijkbare verklaringen reeds in de procedure van 2019 zijn ingebracht en geen wezenlijk nieuwe informatie betreft. Verder verschaffen de overgelegde foto’s van eiser en [A] onvoldoende informatie. De foto’s zeggen namelijk weinig over de inhoud van de relatie.
Heeft verweerder het arrestatiebevel voldoende betrokken?
5. Eiser voert aan dat het besluit onzorgvuldig is en onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het arrestatiebevel. Eiser meent dat verweerder volgens het arrest L.H. tegen Nederland [3] rekening moet houden met niet-geauthentiseerde documenten. Verweerder lijkt echter de conclusie te trekken dat het geen origineel document betreft en maakt daarbij een eigen analyse. Dit is volgens eiser onzorgvuldig. Eiser heeft namelijk uitgebreid uitgelegd hoe het document is verkregen. Ook heeft eiser daarbij een e-mail van de Iraakse advocaat overgelegd waaruit blijkt hoe hij het document heeft aangevraagd. Verweerder trekt de inhoud van de e-mail ten onrechte in twijfel. Dat de Iraakse advocaat gebruik maakt van een ‘Yahoo’ e-mailadres is volgens eiser onvoldoende reden om te twijfelen aan de e-mail. Professionals kunnen net zo goed gebruik maken van een ‘Yahoo’ account. Ten aanzien van de inhoud van het arrestatiebevel stelt eiser dat hij en de Iraakse advocaat hebben verklaard dat het gebruikelijk is dat personen in schoolgaande leeftijd als ‘student’ worden aangeduid en dat het geboortejaar wordt opgeschreven onder het kopje ‘leeftijd’. Ook heeft de Iraakse advocaat uitgelegd waarom het arrestatiebevel pas een jaar later is verkregen. Verweerder gaat hier ten onrechte niet inhoudelijk op in. Verder meent eiser dat hij niet tegenstrijdig heeft verklaard over of zijn oom wel of niet betrokken wilde zijn bij zijn advocaat.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder bij de beoordeling van de overgelegde documenten kenbaar moet motiveren hoe hij rekening heeft gehouden met elk van de aangeleverde stukken. [4] De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het arrestatiebevel niet bijdraagt aan het aannemelijk maken van de homoseksuele geaardheid van eiser. Ten aanzien van de verkrijging van het arrestatiebevel heeft verweerder ten onrechte geen waarde toegekend aan de uitleg van de Iraakse advocaat. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat niet is gebleken van wie de e-mail afkomstig is. Ter zitting heeft eiser terecht gesteld dat de desbetreffende advocaat via facebook te vinden is onder de naam ‘ [D] ’. Deze naam is immers ook terug te vinden in de ondertekening van de overgelegde e-mail. Gelet hierop is dan ook aannemelijk dat de e-mail afkomstig is van de Iraakse advocaat die het arrestatiebevel heeft opgevraagd. Daarnaast is de stelling van verweerder dat de wijze van verkrijging van het arrestatiebevel te algemeen is, onvoldoende. De rechtbank overweegt dat in de e-mail wel degelijk gedetailleerd is verklaard en is beschreven hoe het document is verkregen. Ook is beschreven hoe de advocaat aan de identiteitskaart van eiser is gekomen. De verklaring van eiser over de identiteitskaart is weliswaar niet voor de hand liggend, maar dit maakt niet dat verweerder de gedetailleerde verklaring daarover alleen al daarom niet meeneemt bij de beoordeling.
7. Ten aanzien van de inhoud van het arrestatiebevel overweegt de rechtbank dat verweerder de uitleg in de e-mail onvoldoende kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling. De Iraakse advocaat heeft namelijk uitgelegd dat arrestatiebevelen in Irak worden opgemaakt met zowel de vermelding van het geboortejaar als de vermelding van de daadwerkelijke leeftijd. Dit maakt volgens de advocaat geen verschil uit. Ook ten aanzien van de vermelding ‘student’ heeft de advocaat uitgelegd dat dit gebruikelijk is gezien de leeftijd van eiser. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deze uitleg niet aannemelijk is. Omdat niet valt te beoordelen of deze werkwijze in Irak daadwerkelijk gebruikelijk is, moet verweerder zich afvragen of de vermelde gegevens zodanig afwijkend of vreemd zijn dat deze geen betrekking kunnen hebben op eiser. In dit geval heeft eiser terecht gesteld dat de vermelde gegevens niet onlogisch zijn omdat zijn geboortejaar klopt en hij de leeftijd van een student heeft.

Heeft verweerder de verklaringen van eiser en derden onvoldoende mogen vinden?

8. Eiser voert verder aan dat er onvoldoende is aangesloten bij zijn niveau en referentiekader. Eiser heeft eerder aangegeven dat hij het moeilijk vindt om over zijn emoties te praten. Verweerder is hier ten onrechte aan voorbijgegaan. Ook stelt verweerder ten onrechte dat de verklaringen van eiser oppervlakkig en summier zijn. Eiser heeft tijdens het gehoor geprobeerd om zijn dagelijkse leven met [A] te omschrijven. Ten aanzien van de verklaringen van derden stelt eiser dat verweerder hier onvoldoende waarde aan heeft toegekend. Verweerder gaat ten onrechte voorbij aan deze verklaringen door te stellen dat deze niet uit een objectieve bron afkomstig zijn. Die verklaringen bevestigen namelijk de relatie met [A] omdat het een eigen waarneming is van deze personen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft toegekend aan de overgelegde verklaringen van derden. Het standpunt van verweerder dat het aan eiser is om zijn relaas aannemelijk te maken, kan in beginsel door de rechtbank worden gevolgd. In de werkinstructie 2019/17 is echter ook benoemd hoe verklaringen van derden moeten worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van eiser weliswaar geen nieuwe inzichten verschaffen en dat de beschrijving van zijn relatie met [A] evengoed een beschrijving van een goede vriendschapsrelatie kan zijn. Dit neemt echter niet weg dat de verklaringen van derden niet zouden kunnen bijdragen aan het aannemelijk maken van de relatie. Verweerder heeft in strijd met zijn werkinstructie geen enkele ondersteunende waarde toegekend aan deze verklaringen. Dat de verklaringen niet afkomstig zijn uit een objectieve bron, betekent niet dat verweerder met deze enkele motivering kon volstaan. Dit standpunt miskent immers de ondersteunende bewijswaarde die in de werkinstructie staat beschreven. Juist in een situatie als de onderhavige, waar aan eiser is tegengeworpen dat hij summier en oppervlakkig heeft verklaard, moet verweerder onderzoeken en beoordelen of andere verklaringen de verklaring van eiser kunnen ondersteunen. Vooral nu deze verklaringen zien op een feitelijke waarneming dat eiser en [A] vaak samen zijn en dat zij een stel zijn.

Heeft verweerder de partner van eiser moeten horen?

10. Eiser voert verder aan dat verweerder [A] in de gelegenheid had moeten stellen om te worden gehoord. Gelet op alles wat naar voren is gebracht, meent eiser dat het op de weg van verweerder ligt om ook zijn partner te horen. In gezinsherenigingsprocedures is het gebruikelijk om partners te horen. Niet valt niet in te zien waarom dit in de asielprocedure niet mogelijk is.
10. De rechtbank overweegt als volgt. Nu eiser in zijn relaas volgens verweerder onvoldoende en oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd, kan het horen van de gestelde partner de verklaringen van eiser juist ondersteunen. Verweerder moet invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht. Gelet op de specifieke omstandigheden in deze procedure had verweerder juist moeten onderzoeken of het horen van [A] steunbewijs kan opleveren voor de verklaringen van eiser. Het horen van een partner bij twijfelgevallen is in de werkinstructie ook genoemd als een van de mogelijkheden. Verweerder moet actief onderzoeken of er steunbewijs kan blijken uit de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden. Omdat verweerder [A] niet heeft gehoord, heeft hij ten onrechte niet onderzocht of de verklaringen van de partner kunnen bijdragen aan de aannemelijkheid van de seksuele geaardheid van eiser.
Conclusie
12. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien omdat het aan verweerder is om de gestelde partner te horen en aan de hand hiervan opnieuw een geloofwaardigheidsbeoordeling te maken. Daarbij moet verweerder opnieuw beoordelen of het arrestatiebevel, in samenhang met de uitleg van de Iraakse advocaat, bijdraagt aan de aannemelijkheid van het relaas. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Sari, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 18 september 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2019:10929) en uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 november 2017 (201708240/2/V2).
2.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond van 13 november 2019
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021 (ECLI:EU:C:2021:478).
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1754).